Ds. René van der Rijst, 23 oktober 2016

Efeze 2:1-10

Inleiding
Over een week begint de viering van 500 jaar Reformatie. In het kader daarvan hebben we het deze weken over de ‘slagzinnen’ van Luther: alleen de schrift, alleen geloof en alleen genade. Vandaag: sola fide, alleen geloof. Alleen geloof maakt ons vrij. Luther wilde af van het juk van de goede werken – van altijd maar meer doen, nog beter leven. Een gelovige is, volgens Luther, een vrij mens, een bevrijd mens. Vervolgens merkte hij, dat sommige christenen zich ineens wel erg vrij gingen gedragen – en dat was nou ook weer niet de bedoeling. Je moet je vrijheid wel gebruiken om het goede te doen – maar zonder dat dat iets oplevert. Zonder dat je er hemelse bonuspunten voor krijgt – of, zoals in het filmpje dat u net zag – zonder dat je er rijk of beroemd door wordt. Geloof en goede werken – het blijft een gespannen relatie. We luisteren eerst naar een tekst van Paulus. Zoals meestal bij Paulus niet al te gemakkelijk. In grote lijnen is Paulus’ betoog: uit onszelf wordt het ‘m niet. Uit onszelf maken we er een puinhoop van – Paulus is geen optimist wat de mens betreft – maar God dank zijn we door Christus gered. Om niet, uit genade. Hij schreef daar een boek over – De vrijheid van een Christen.

Overweging
Maarten Luther was een gekweld mens. Als monnik zou het hij liefst driemaal daags gaan biechten en bad hij ontelbare ‘weesgegroetjes’ en Onze Vaders om de last van zijn geweten te verlichten. Maar nooit kwam hij vrij van een zwaar op hem drukkend zondebesef. Niet dat hij nou zoveel kwaads deed, maar je weet maar nooit…. Ook gedachten kunnen zondig zijn. Gek genoeg zijn het nogal eens de goeien, de mensen op wie nauwelijks iets aan te merken is, die zich schuldig voelen, zich tekort voelen schieten.
De God van Luther had verdacht veel trekjes van diens vader. Een autoritaire man, niet gauw tevreden, die het levenspad van zijn zoon al helemaal had uitgestippeld. Maarten zou bij hem in de zaak komen werken en hij had ook al een vrouw voor hem uitgekozen. Zijn vader was dan ook bepaald niet blij dat Luther het klooster in ging en niet deed wat hij zei. Dus of het zijn aardse vader was, of zijn hemelse vader die in zijn gedachten altijd afkeurend over zijn schouder meekeek – wie zal het zeggen? Hoe dan ook, Luther kwam er niet van af. Wat hij ook deed, altijd voelde hij zich schuldig. Hoe vaak hij ook biechtte, hoeveel weesgegroetjes hij ook bad.
Tot hij van Paulus leerde: ‘Door geloof alleen…’
Luther herkende veel in Paulus, die net als hij worstelde met schuldgevoel. Zij het dat Paulus als vervolger van de eerste Christenen ook echt iets op zijn kerfstok had. Ook Paulus kreeg zijn schuldgevoel niet weggewerkt, hoeveel goede werken hij ook deed. Bevrijding kan alleen van geloof komen.

Sola fide, alleen geloof.
Maar geloof is een vluchtig ding. Soms kan het geloof je zomaar in de steek laten – juist als je het nodig hebt. En andersom, soms ook komt het je zomaar aanwaaien. De tragiek van de Reformatie is, dat juist Protestanten vaak worstelen met schuldgevoel, zondebesef. Met het gevoel tekort te schieten, niet genoeg te doen. Tegenover God. Tegenover andere mensen. Terwijl hebben we van Katholieken vaak het beeld, dat zij er juist zo makkelijk van af komen. Even biechten, klaar. (Al weet ik niet zeker of dat beeld klopt…) Maar juist Protestanten vinden het vaak moeilijk om los te laten, zich over te geven. Wij willen zo graag iets doen. Er is een mooie grap die daarover gaat. Op een dag kwamen er aan de hemelpoort eindelijk weer eens een paar mensen, die er niet in mochten. De duivel werd gebeld, of hij ze wilde komen halen. En dat wilde hij wel. Likkebaardend bracht hij hen naar de hel. Maar niet veel later kwam de duivel terug, een vrouw voor zich uitduwend. ‘Deze wil ik niet,’ zei de duivel tegen Petrus. ‘Deze mag je terug. Ze is Protestant – ze ging in de hel gelijk een bazaar organiseren.’ Dat zijn wij. Zelfs in de hel willen we iets doen. En dat is mooi natuurlijk. Wij zijn van de handen uit de mouwen, aan de slag. Hoe hels het ook is, we willen er iets van maken.
Over twee weken is het weer zover, onze jaarlijkse bazaar. Daar hadden Paulus en Luther ook geen bezwaar tegen. Integendeel, beide waren enorme doeners. Alleen moet je niet denken, zeiden ze, dat je jezelf of de wereld ermee kunt redden.
Door geloof alleen… Ze bedoelden daar niet mee, dat je positief moet denken. Als je maar gelooft, dan lukt het wel. Als je erop vertrouwt, dat het goed komt, dan komt het ook goed. Dat is al te optimistisch. Helaas trekt kanker zich daar maar al te vaak niks van aan. Er is niets op tegen om positief te denken, zeker niet. Maar verwacht niet dat het altijd werkt. Want daarmee maak je van ‘geloven’ weer een werk – iets dat jij moet doen om te zorgen dat het goed komt. Wij moeten ons verdriet ‘verwerken’, we moeten tegenslag ‘verwerken’. En dus – is de impliciete boodschap – is het onze eigen schuld als we vastlopen in verdriet, als wat we willen niet lukt. Want dan hebben we dus niet hard genoeg ‘positief gedacht’, dan geloofden we er niet echt in. Wat wij doen, zal nooit volmaakt zijn, aldus Paulus. Ook ons geloof niet.
Onze wegen lopen per definitie op de dood uit. We kunnen de dood op afstand houden, uitstellen – maar uiteindelijk ontkomt niemand daaraan. Daarmee wil Paulus, denk ik, hóóp ik, niet zeggen dat wij misbaksels zijn. Maar kijk om je heen. Met al onze goede wil lukt het toch maar steeds niet. Waarom sluiten ze niet gewoon vrede in Syrië? En ook: waarom lukt het ons soms niet om onze relaties goed te houden – met buren of vrienden, met een partner, met kinderen…Waarom ben ik geen beter mens – zeg ik, doe ik soms dingen die ik eigenlijk helemaal niet wil? Als iedereen nou gewoon aardig voor elkaar was – dan zou de wereld er een stuk beter uit zien. Ja, maar soms zijn we gewoon niet aardig – of onze ideeën van wat ‘aardig’ is, lopen erg uiteen.
Maar desondanks draagt God ons. Desondanks gelooft God in ons – nog voor wij in hem geloofden. Heeft hij ons lief – al van voor wij hem liefhadden. Het gaat niet om ons geloof in God, maar om Gods geloof in ons. Daar begint alles mee.
Luther kon dat schuldgevoel van zich afschudden, toen hij zich realiseerde dat God niet van hem verwachtte dat hij perfect was. Dat hij alles goed deed, veel en oprecht zou bidden. Toen hij bedacht, dat hij God nooit terug zou kunnen betalen – maar dat dat ook niet hoefde. God heeft mij niet pas lief, als ik goed mijn best doe, realiseerde hij zich – maar onvoorwaardelijk. Als de mens die ik ben.
Ons geloof is een antwoord op Gods geloof in ons. Ons vluchtige, aarzelende en twijfelende geloof, dat vorm krijgt in wat we doen, is een antwoord. Daarmee nemen wij verantwoordelijkheid. Nooit volmaakt. Het blijft vaak gerommel in de marge. En toch… Toch heeft God mensen lief.
Dat was ook de ervaring van Augustinus – een andere leermeester van Luther. Augustinus was in nogal wat sloten gelopen, had geworsteld om de goede weg te vinden, het goede te doen. Gods liefde te verdienen. Tot hij zich realiseerde: God heeft mij altijd al lief. Mijn liefde voor God is altijd liefde van later, liefde die later komt.
In een prachtig gedicht verwoordt hij het zo:
Veel te laat heb ik jou liefgekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw
veel te laat heb ik jou liefgekregen.
Binnen in mij was je, ik was buiten
en ik zocht jou als een ziende blinde
buiten mij, en uitgestort als water
liep ik van jou weg en liep verloren
tussen zoveel schoonheid die niet jij was.
Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,
door mijn doofheid ben jij heengebroken.
Oogverblindend ben jij opgedaagd
om mijn blindheid op de vlucht te jagen.
Geuren deed jij en ik haalde adem,
nog snak ik naar adem en naar jou.
Proeven deed ik jou en sindsdien dorst ik,
honger ik naar jou. Mij, lichtgeraakte,
heb jij doen ontbranden. En nu brand ik
lichterlaaie naar jou toe, om vrede.