Ds. René van der Rijst, 25 december 2016

Lucas 2:1-20

Pie Jesu Domine – lieve Heer Jezus, geef hen eeuwige rust.
Het is niet het meest voor de hand liggende lied voor Kerst. Het komt uit een requiem, muziek voor het einde van het leven, niet voor bij een geboorte.
Hoewel – verschillende kerstliederen die we vandaag zingen doen dat ook: gelijk overspringen van de geboorte van Jezus naar zijn dood.
Maak mij blijde door uw lijden, maak mij levend door uw dood.
Ik hoorde Janneke dit lied een week of wat geleden zingen, toen zij hier een lunchconcert gaven. En toen ze vroeg: wat zullen we met Kerst doen, dacht ik gelijk: die wil ik nog wel een keer horen.
Vooral eigenlijk omdat het zo mooi is. Ontroerend mooi.
En dat, ontroering, dat hoort bij Kerst, denk ik. Dat iets zich in je roert. Dat je geraakt wordt.
We praten daar niet zo gemakkelijk over. De meeste van ons laten dat niet zo snel zien: ontroering.
Misschien ook wel omdat ontroering maakt, dat je niet zo makkelijk kunt praten. Je krijgt een brok in je keel, begint te stotteren. Je weet even niet wat je moet zeggen.
Ontroering heeft te maken met kwetsbaarheid, denk ik. Met de kwetsbaarheid van het mooie, het goede, dat er ook niet had kunnen zijn. Met het onverwachte, het wonderlijke, dat zich aan je opdringt. Waar je door overvallen wordt.
Dat is niet voor iedereen hetzelfde. Een aantal van u zal dat lied, net, helemaal niet zo mooi of ontroerend hebben gevonden. Onze kwetsbare plekken zitten bij iedereen ergens anders. En wat de één raakt, kan de ander kwetsen of verdriet doen. Misschien zijn er hier mensen die bij dat Pie Jesu moeten denken aan iemand die er niet meer is. Iemand die ze missen.
Zoals Kerst juist ook een gevoel van gemis op kan roepen – het gemis van de gezelligheid die er ooit was, van mensen om je heen. Of ergernis om te mooie woorden van ‘vrede op aarde’ en ‘in de mensen een welbehagen.’ Mooie woorden – en dan komt er een aanslag op een kerstmarkt…
Kerst is beide tegelijk. Het is niet een cocon van gezelligheid waarin je je afsluit. Integendeel: de verwondering om het goede nieuws maakt je als het goed is des te bewuster van de duisternis die er ook is.
Het hoort bij elkaar: wie zich af probeert te sluiten voor pijn of verdriet, zal ook afgestompt raken tegenover het mooie, het onverwachte, wonderlijke goede.
En andersom: wie zich kan laten verrassen, ontroeren, door wat mooi en goed en lief is – zal ook geraakt worden door verdriet.
Misschien dat daarom sommige Kerstliederen van de wieg gelijk naar het graf gaan: Kerst gaat niet zonder Pasen. Het leven niet zonder de dood. Het kind dat wij ontvangen, is ook de mens die we los moeten laten. ‘God met ons’ is ook de God die soms pijnlijk gemist wordt, die soms zo afwezig schijnt in het grote en kleine kwaad dat mensen treft.
Maar dat gaat allemaal niet buiten God om. God staat daar niet boven.
Dat is het wonder, het ongelooflijke van Kerst: dat God mens wordt, dat niets menselijks hem vreemd is, dat hij kwetsbaar, sterfelijk, machteloos wordt als wij. Dat hij ons zo nabij komt. Dat hij met ons van plaats wil ruilen.

In de traditie is Jezus vaak zo snel mogelijk weer opgehemeld. Hij was niet zomaar een mens, maar toch eigenlijk een soort superman – tot het onmogelijke in staat, haast onmenselijk in zijn goedheid.
Maar ondanks alle wonderen die zijn geboorte omgeven, ondanks engelenkoren, laat de Evangelist Lucas er geen twijfel over bestaan dat Jezus niet meer mens is dan wij – eerder minder.
Dat we om hem te zien niet naar boven moeten kijken, maar naar beneden.
Bijvoorbeeld naar Anzhela Balayan.
Onlangs zag ik toevallig haar overlijdensadvertentie in de krant. Die viel me op door wat er onder stond. Meestal staan de namen van familieleden in zo’n rouwadvertentie. Maar hier stond onder: bewoners en medewerkers van de bedbadbroodvoorziening in Groningen.
Een paar dagen later stond haar verhaal in de krant. Anzhela Balayan was van Armeense afkomst, maar geboren in wat toen Rusland en nu Azerbeidzjan is. Na de nodige omzwervingen vluchtte ze, een aantal jaar geleden, naar Nederland. Ze woonde in een asielzoekerscentrum tot ze te horen kreeg dat ze niet mocht blijven. Maar Azerbeidzjan wilde haar niet hebben, omdat ze een Armeense was en Armenië wilde haar niet hebben omdat ze uit Azerbeidzjan kwam. Het asielzoekerscentrum zetten haar op straat, waarna ze in Groningen in een bedbadbroodvoorziening terecht kwam. Daar overleed ze, 81 jaar oud.
‘Ze zag het goede in iedereen, altijd,’ zeggen de mensen die haar gekend hebben. Ze had hier geen familie, maar was zo’n beetje ieders oma.
Het raakte mij, dat ze een advertentie voor haar plaatsten in de krant. Een vluchtelinge, een vrouw zonder status. Illegaal in Nederland inmiddels. Met die advertentie zeggen ze zoiets als ‘jij mag er zijn’.
Zij hebben begrepen, denk ik, waar het met Kerst om gaat: dat God om ziet naar mensen zoals zij.
Sterker nog, dat God hun plaats in neemt. Ook hij beschikt niet over de juiste papieren. Ook hij heeft geen verblijfsvergunning. Ook God kan er niet zijn, als wij hem er niet laten zijn. Als wij hem niet noemen, aanspreken, in vertrouwen nemen.

Op het moment dat wij Jezus ophemelen, hem bovenmenselijk maken, ontkennen wij ook onze eigen menselijkheid. Onze eigen kwetsbaarheid. Zeggen we eigenlijk tegen ons zelf: jij mag er niet zijn. Zo, zoals je nu bent, ben je niet goed genoeg.
Maar Kerst is juist, dat God de minste mens goed genoeg vindt. Dat hij voor lief neemt ons onvermogen.
Kerst is dat we ons laten raken, ons laten ontroeren door wat kwetsbaar is en breekbaar.
Een kind in een kribbe, in doeken gewikkeld.
En ook daarna blijft hij een kwetsbaar mens die leeft van vertrouwen – hij roept zijn leerlingen zonder hen eerst te screenen.

We hebben het verhaal waarschijnlijk te vaak gehoord. Het valt ons misschien niet eens meer op. Maar dat hoort niet. Het hoort niet dat er voor ‘God met ons’ geen plaats is in de herberg – en juist daarom zou het ons moeten verwonderen, moeten raken, dat God ons zo nabij is gekomen, dat je hem aan kunt raken.
Vaak schamen we ons voor onze ontroering. We laten onze tranen niet zo makkelijk zien.
Maar zou het niet andersom moeten zijn? Zou je je niet moeten schamen als je nooit en nergens ontroerd raakte en alles je onverschillig liet?
Zalig wie een kwetsbaar, feilbaar mens durven te zijn. Zij zullen God zien. Zij zullen God laten zien.