Ds. René van der Rijst, 3 december 2017

Jesaja 40:1-11 en Marcus 13:24-29

In het duister van de tijden klinkt een stem: ‘Troost, troost mijn volk.’
Het is genoeg geweest, jullie gevangenschap, jullie slavernij. De maat is vol.
Het is in Babel, ergens in de 6e eeuw voor Christus.
Het is van alle tijden, van alle duistere tijden. Steeds opnieuw.
In lange stoeten, lopend, met treinen, zijn ze afgevoerd. Het ‘volk van God’.
In ballingschap, naar kampen, in getto’s.
‘Troost, troost mijn volk.’ De nacht is haast ten einde, de dag komt naderbij.
Ze verlaten hun Babylonische ballingschap. Ze komen uit Bagdad, Aleppo, Damascus. Uit Mogadishu en Soedan. Buttons op hun kleren, spandoeken in hun hand ‘me too’. Ze laten hun stem horen. ‘Ja, ik ben ook een slachtoffer.’
Ze gaan op weg naar het beloofde land.
Ze stuiten op nieuwe kampen. Op muren, prikkeldraad, zeeën, woestijnen.
‘Baan voor de Heer een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.’
Maar de bergen die hen tegenhouden worden verhoogd, de dalen uitgediept tot kloven. Wegen versperd, grenzen gesloten.
Zij die het gered hebben, de bevrijden, worden als vijanden behandeld.

Als hij komt – de Heer, de Messias – zal hij dan niet één van hen zijn?
Als hij intocht houdt – zal dat niet zijn te midden van mensen voor wie geen plaats is, die niet gekend, niet geteld worden. Buitengesloten. Is dat niet het ‘volk van God’: de naamlozen, de slachtoffers, degenen voor wie geen plaats is.
Maak recht de weg voor de Heer…
Hoe zal ik hem ontvangen…?
Het roept voor mij de vraag op: ‘Aan wiens kant sta je?’ Aan wiens kant staan wij? Staat wij aan de kant van hen die grenzen optrekken, muren bouwen of aan de kant van hen die obstakels uit de weg ruimen, de rode loper uitleggen?
Er was een hoop verontwaardiging toen Trump aankondigde een muur tussen de V.S. en Mexico te gaan bouwen – maar doen we in Nederland niet hetzelfde, zij het minder zichtbaar?
Hoe zal ik u ontvangen, wat wordt mijn eerste groet…?

De kloven in onze samenleving worden eerder dieper, dan dat ze worden overbrugd. De kloof tussen arm en rijk, ook gewoon in ons land, de kloof tussen burgers en de politiek, tussen religies….
Hoe zal ik u ontvangen….? We krijgen hier al ruzie over de intocht van Sinterklaas.
Iedereen wil gehoord en gezien worden. Er wordt van alles geschreeuwd via social media – maar wie luistert er? Wie kijkt er? Wie vraagt ‘vertel me je verhaal’?
Vorige week was er in ons Verhalenhuis een film te zien, waarin een Iraanse vrouw werd gevolgd, illegaal in Amsterdam. Wat me vooral opviel, was dat ze ‘onzichtbaar was’. Niemand sprak haar aan, niemand zag haar echt. Wat ook moeilijk was, ze was goed gekleed, ze had ook zomaar een toerist kunnen zijn. Maar intussen had ze niets te eten en geen plaats om te slapen.
Hoe zal ik u ontvangen….

Tegelijk zou je, met Jesaja, willen verzuchten ‘de mens is als gras, als een bloem die verwelkt’. Ik weet niet of jullie dat ook hebben, maar als ik naar het journaal kijk, de krant lees, dan maakt me dat soms enorm moedeloos, machteloos. De mens is als een bloem – voor je het weet, raak je geknakt, uitgebloeid, uitgeblust. We willen zoveel, we kunnen zo weinig.
Maar Jesaja zegt ook nog iets anders: Het woord van God houdt stand in eeuwigheid.
Wij, mensen, gaan voorbij. Wat we kunnen, is beperkt, onze mogelijkheden zijn eindig. Maar God laat zich daar niet door weerhouden – God gaat door. Waar wij ophouden, gaat God verder.
Woorden die lijken op wat Jezus zegt. Hij schildert een beeld van vallende sterren, een bevende aarde – een milieuramp. Maar wijst vervolgens naar de knoppen aan de bomen. Haast verscholen begint iets nieuws, groeit het begin van Gods koninkrijk.
Je kunt je blind staren op de grote gebeurtenissen – maar kijk naar de knoppen aan de bomen, naar Gods speldenprikjes. Naar ieder klein begin van vrede. Het gaat door, God gaat door. Het is al begonnen.
Ik ben gaan kijken in de tuin – het was net even droog. Van een afstandje zag het er allemaal nogal troosteloos uit. Maar toen ik dichterbij kwam, zag ik steeds meer knoppen aan de bomen. De winter moet nog komen. Het wordt nog kouder, nog donkerder – maar de knoppen zijn er al.
Van een afstand – door het scherm van de TV – ziet de wereld er soms knap troosteloos uit, maar als je dichterbij komt, is soms ineens het begin van iets anders, iets beters te zien.
Als je luistert naar het verhaal van mensen, of zelf een luisterend oor vindt, als afstanden overbrugd worden, dan kan er iets gaan groeien. Dan kan Gods Geest gaan waaien.
Aan wiens kant sta ik eigenlijk – vroeg ik straks.
Het antwoord op die vraag is, denk ik: wij staan aan de kant van mensen. Naast mensen. Zo dat we elkaar in de ogen kunnen kijken, dichtbij genoeg om elkaar te verstaan. Maar ook zo, dat we samen Gods toekomst tegemoet kunnen zien.
Van een afstandje zie je ‘vluchtelingen’, zie je ‘slachtoffers’. Of hier, voor me ‘bejaarden’, vrij veel. Maar dat is niet jullie hele verhaal, dat is niet alles wat jullie zijn. Dat is maar een hokje. Er is veel meer te vertellen, voor wie dichterbij komt.
Soms maak ik in de Schoterhof mee – gelukkig niet zo heel vaak – dat een verzorgster een bewoner daar als een kleuter behandelt. Ik erger me daar altijd vreselijk aan, wil roepen: weet je wel wie dit is? Ken je hem, heb je wel eens naar haar geluisterd?
Gekend worden, erkend worden. Gezien als mens, als de mens die jij bent. Zoals God ons nu al kent. Geen nummer of statistiek, en al helemaal geen probleem. Een probleemjongere. Het probleem van de vergrijzing, vluchtelingenproblematiek, het probleem van allochtonen. Het gaat om mensen – zoals het God om mensen gaat.

Wij kunnen kloven dichten, bergen tussen mensen slechten, elkaar nabij komen, toelaten in ons leven.
En waar de kloven te groot zijn, de bergen te hoog: God is er ook nog. Hij heeft langere benen dan wij. Als een herder weidt hij zijn kudde; zijn arm brengt de lammeren bijeen; hij koestert ons.
Stelt u zich dat eens voor: gekoesterd te worden door God.