Ds. Wessel Westerveld, 26 november 2017

Ezechiël 37:1-6

We gedenken wie ons zijn voorgegaan in leven en sterven – we noemen de namen van onze geliefden. We zoeken naar de betekenis van de doden onder ons – en naar het vertrouwen in de Levende – God (of zo).

Overweging

Vandaag
komen we onder ogen de dood en de doden
én gedenken wij de geest die is gegeven
aan ons, die leven,
van hen die dood zijn.

De dood onder ogen komen.
Ezechiël omschrijft dat zo:

Geleid worden naar de kloof,
vol beenderen,
zeer vele,
zeer droog
rondom en nog eens rondom…

Het is poëtisch, plastisch en hard tegelijkertijd:
Geleid worden naar de kloof,
vol beenderen,
zeer vele,
zeer droog
rondom en nog eens rondom…

Zo kan het leven zijn, als het is omringd  door dood dichtbij jou,
een geliefde, een man, een vrouw, een vader, een moeder, een kind, een broer een zus…
Neergezet midden in een kloof die is vol beenderen…
Overal dood, niets, leegte, eenzaamheid…

Dan staan, zoals Martinus Nijhoff dicht “De ogen van de nacht (…) voor het raam”

(…)

Zo onbarmhartig onverschillig als de dood zijn kan
– Ezechiël omschrijft dat beeldend met woorden als ‘kloof’, ‘beenderen rondom’,  en ‘zeer droog’ –
zo vreemd barmhartig is bij dezelfde Ezechiël de ENE, de Eeuwige.
Hij steekt deze harde kant van de dood van mensen niet weg.
Het is zoals het is, zoals het óók is: de dood heeft een harde kant – keihard.
Hij steekt dat niet weg – nee: Hij leidt ons er heen – als een gids
en een kracht te midden van dood alom.
Hoor maar wat Ezechiël schrijft:
Als over mij de hand van de Ene
is gekomen,
leidt hij mij naar buiten,
door de geestesadem van de Ene.
en zet hij mij neer midden in de kloof;
die is vol beenderen…
zegt de profeet ons voor…

Te midden van die dood
is de Eeuwige:
IK-ZAL-ER-ZIJN
IK-GA-WAAR-JIJ-GAAT.
Als een hand die leidt,
als een geestesadem die kracht geeft!

Alsof de Eeuwige zegt:
Kom maar – we zien samen de dood onder ogen.

Zijn hand komt over ons –
zijn geestesadem leidt ons naar buiten,
zo gaat het verhaal van de Eeuwige en de profeet Ezechiël
kom, ga naar buiten –
Kijk, zie – de dood, de doden,
   rondom en nog eens rondom…
Zo is het –
maar IK – God-voor-jou-zoals-ik-God-voor-jou-zijn-zal –
IK BEN het die mét jou gaat en je leidt naar die kloof
om onder ogen te komen de dood,
die van wie jou lief waren en zijn,
en die van jouzelf, die ook komen gaat.
Het is de Eeuwige die vreemd barmhartig aan ons toont het gelaat van de dood.
We betreden de kloof van de dood,
de dood van hen die ons zijn voorgegaan en straks de dood van onszelf,
met Gods hand over ons
en zijn geestesadem die ons leidt.
Dat is gelovige taal die zegt:
Verlies het vertrouwen niet in het leven
als je de dood onder ogen komt!

(…)

Vandaag
komen we onder ogen de dood
aan de hand en met de geestesadem van God – krachtig en met vertrouwen.

En vandaag gedenken wij hen die de dood zijn ingegaan,
die de geest hebben gegeven.
De geest gegeven – aan wie?
Aan God.
De God voor de Levenden.
De Levende.
De geest is gegeven aan ons.
Hier, aan ons, is gegeven de geest van hen die dood zijn.

Laat ons daarom ook de doden danken  – voor hun geest ons gegeven –
Hun nagedachtenis, het is overgeleverd aan onze genade.
Wij dragen jullie geest verder – wij gedenken.
En wij danken jullie voor wie jullie zijn geweest
en bidden dat wij verder komen dan wat wij in de dode hebben gemist.
Zo komt het koninkrijk Gods dichterbij.

Zo is het alsof de doden die hun geest hebben gegeven, opnieuw bekleed worden met leven:

hoort het spreken van de Ene!-
zo heeft mijn Heer, de Ene,
tot deze beenderen gezegd:
zie, ik doe geestesadem in u komen
   en ge zult leven!-
ik zal pezen over u geven,
   vlees over u laten klimmen,
een huid over u trekken
en geestesadem in u geven, en ge zult leven!-
weten zult ge dat ik de Ene ben.

Zo zijn de doden
bij wijze van spreken,
bij wijze van poëzie,
levend onder ons,
blijvend –
met onze dood naar onze kinderen en zo verder:
tot het koninkrijk Gods!

Amen.