Ds. Wessel Westerveld, 8 april 2018

Johannes 20:24-29

Thomas. Hij is een van mijn favorieten. Ik voel me met hem verwant.
In de intredepreek alweer 6 ½ jaar geleden heb ik daarom ook voor Thomas gekozen. Kakelvers in uw midden op 18 september 2011 wilde ik natuurlijk gelijk een statement maken, dus ik zei het toen zo:

Deze tekst heb ik niet van het rooster geplukt, maar zelf gekozen.
Het verhaal van wat de meesten kennen als: de Ongelovige Thomas.

Ik houd van ongeloof, het is mij heel dierbaar
– maar het staat er in onze kerkelijke traditie – ben ik bang –
niet zo best op.
Ongeloof zou synoniem zijn aan
afkalving,
verloedering,
verlies van je zekerheden,
en misschien ook wel aan een enkele reis naar het geween en tandengeknars.
‘Doe niet zo moeilijk en twijfel dus niet – een te klein geloof kan je je zaligheid kosten…’
Ongeloof als ‘het begin van het einde’,

Jaja…maar ik bedoel: neenee….
Ongeloof is niet het begin van het einde,
ongeloof is het begin van overgave.
Ongeloof en twijfel, we moeten het niet veroordelen,
we moeten het liefhebben!

Ja, zo zei ik het toen… en ik vind dat nog steeds –
(dus je kunt je ook afvragen, of ik me wel heb ontwikkeld…)
maar je kunt het ook veel speelser zeggen:

Zoals Herman Finkers:
Vroeger was ik een twijfelaar, nu ben ik daar niet meer zo zeker van.

Ik herken mij hierin.
Het lijkt op het motto, dat me met de paplepel is toegediend:
“Het is niet waar – je weet het nooit – vraag en vraag en vraag opnieuw de vragen achter de vragen”
Op de middelbare school in Rotterdam was mijn bijnaam: het vraagteken. Ik voel me daar senang bij – maar ik realiseer mij ook,
dat de paplepel in iedere mens weer andere pap gegoten heeft –
en de klassiek protestantse paplepel heeft velen van ons
ook volgestouwd met de pap van zo-zit-het! Geen vragen, geloof het nou maar. Misschien dat Thomas voor hen dan ook minder een held is,
maar eerder een ongelovige slapjanus, die zijn vrienden niet vertrouwt en lik op stuk krijgt van de Heer zelf!
Met nog een stevige nabrander:
omdat je mij gezien hebt
ben je gaan geloven;
zalig die niet zien, en geloven!
En dat zijn wij dan weer
– dus geloof het nu maar, anders kan de Heer weleens net zo geïrriteerd met ons raken als met Thomas…

Ja, hoe leest gij…
(…)
Thomas…
die tweeling genoemd wordt…

Tweeling.
Dualiteit.
Aan de ene kant – aan de andere kant.

Ik zie nu een beeld voor me.
Ik zie een zeilboot, en de wind is tegen…
En toch moet die boot verder, vooruit –
met wind mee is dat eenvoudig: het zeil dwars op de wind en rechtdoor.
Maar als de wind tegen is, en je moet toch verder,
dan moet je wel van de ene kant naar de andere kant
– een continu overstag gaan en weer de andere kant opzoeken.
Voortdurend van de ene kant naar de andere –
misschien zit het zo – of nee, natuurlijk, het zit zo – of zou het toch…
Wie alles meezit in ’t leven, is als de zeiler met de wind in de rug –
de noodzaak om voortdurend je van alles af te vragen, is er nauwelijks.
Maar als het tegen zit,
als het leven je aanvecht,
als je de wind tegen hebt –
dan komt de twijfel – die van de ene kant en van de andere kant – en dat is geen zwakte,
het is je kracht: want alleen zeilend van de ene naar de andere kant kom je vooruit – nog een beetje…
het is zeilen op het scherpst van de snede,
des te scherper op de wind, des te harder gaat het, maar ook: des te groter het risico…
Maar ja, leven draagt ook een enorm risico
– het kan pijn doen, schuld geven, en je kunt eraan doodgaan…
maar je kunt óók opstaan…dat óók…

Thomas snapt dat als géén van de andere apostelen…

Thomas, tweeling, ene kant, andere kant.

“We hebben de Heer gezien!”, zeggen zijn vrienden,
en Thomas zegt:
“Als ik niet in zijn handen
het litteken van de spijkers zie
en niet mijn vinger kan leggen
op de plek van de spijkers
en mijn hand mag leggen op zijn zijde,
zal ik echt niet geloven!”

Ik hoor dan zoiets als:
Kijk dan wat het leven doet met mensen – ze worden gekruisigd!
Kijk dan wat een pijn, wat een leed, wat een angst –
wat een eenzaamheid, wat een moordlust, wat een stuk gespatte dromen…
Kijk dan – en dan zeggen, dat ‘er niets aan de hand is’ – dat je de Heer hebt gezien…?
Doe normaal!
Wees reëel!
G..V..D….!
Kijk dan om je heen – kijk dan wat er gebeurt met goede mensen zonder schuld zoals die Heer van jullie, kijk dan en haal je kop uit het zand…(!)
De wereld gaat kapot aan de littekens van al die spijkers die wij erin raggen…
Dus: “Als ik niet in zijn handen
het litteken van de spijkers zie
en niet mijn vinger kan leggen
op de plek van de spijkers
en mijn hand mag leggen op zijn zijde,
zal ik echt niet geloven!”

Thomas legt – zoals de uitdrukking gaat – de vinger op de zere plek…
Daar waar het zoete-alles-komt-goed-geloof wordt aangevochten –
de zere plek die we allemaal wel kennen…

Voor ons doet Thomas dat – en voor zijn vrienden, die dat niet doen.
En die dan ook vast komen te zitten.
Opgesloten.
In Bijbelse taal: ze zijn daarbinnen in het huis en de deuren zijn gesloten…
Ze dobberen maar wat verloren rond…

Maar Goddank is Thomas daar nu ook –
de realist, die de stigmata van Christus – het lijden van de mensheid – ernstig neemt.
De zeiler die de volle tegenwind kent
en op de oever van de desillusie en het ongeloof afvaart
– met hoge snelheid, scherp in de wind…
Aan hem verschijnt de Heer:
Thomas, breng je vinger eens hierheen,
en zie mijn handen;
breng je hand hierheen en leg hem op mijn zijde;
geef je ongeloof óp en geloof!

Ik hoor dan alsof Jezus tot Thomas (en ons) zegt:
Thomas, het klopt, je hebt gelijk, het leven heeft mij kapot gemaakt,
hier, kijk, mijn wonden – het is niet eind-goed-al-goed –
ik draag de pijn van de in mij geragde spijkers met mij mee –
maar ik verd..m (piep) het mij stuk te zeilen op de oever van het ongeloof,
hoe reëel ook – er is nog een andere kant –
Thomas, wendt de steven, keer het roer…
Geef je ongeloof op en geloof!

En Thomas keert het roer – hij gaat overstag:
Hij zegt: ”mijn Heer en mijn God!”

Nog altijd in dat beeld van die zeiler:
Thomas vaart nu weer op het scherpst van de snede naar de oever van het Godsvertrouwen,
Godsvertrouwen dat hem is geschonken
– want Godsvertrouwen verzin je niet,
het valt je toe als de Christus die door de geslotenheid heen ons vrede geeft –
Thomas vaart nu weer op het scherpst van de snede naar de oever van het Godsvertrouwen,
de oever van Pasen,
van het Gloria,

maar ook daar kun je niet aanleggen en blijven
– dat is stilstand, dat is als zijn in dat opgesloten huis, zoals de vrienden,
het zou zomaar te makkelijk al het lijden dichtsmeren met gelovige praatjes –
en een beetje Thomas pikt dat niet, dus weer overstag –
naar de oever van Goede Vrijdag,
van het Kyrië –

en dan weer terug naar het Gloria,
en dan weer…

Zo gaat het verder…
Sterker: alleen zó gaat het verder…

Dit hele verhaal balt zich samen in die figuur van Christus,
die beide –
de stigmata én het leven,
Goede Vrijdag en Pasen,
Kyrië en Gloria –
in zich verenigt.

En die Thomas ons in het volle licht laat zien!

Thomas, dank je!

Amen.