Ds. Wessel Westerveld, 9 september 2018

Marcus 12: 41-44

Het verhaal dat we zojuist hebben gelezen, zullen velen van u wel kennen onder de titel “Het penningske der weduwe”.
U weet vast wel, dat die titels in de originele tekst helemaal niet staan
– de redactie van de Bijbelvertaling heeft ze bedacht en ingevoegd.
En de Bijbelvertalers van de NBG uit 1951,
waarmee de meesten van u gelovig zullen zijn grootgebracht,
hebben van dit verhaal gemaakt: “Het penningske der weduwe”.

Ik borduur daar op voort – want zo’n kopje heeft zich in ons
– ik bedoel de trouwe en ervaren kerkgangers onder ons – vastgezet.
Ik denk dat bijna iedereen hier direct een beeld heeft van dit verhaal,
als íe het kopje hoort.
“Waar ging de preek over? “
“Het penningske der weduwe”
“Oh, ja, dat verhaal”
Net zo ingeroest in de notoire kerkganger als die andere bekende kopjes of titels,
zoals “De Verloren Zoon”  of “De barmhartige Samaritaan”.

Het penningske der weduwe…
Ik ontdekte dat dit eigenlijk toch een heel passende titel is,
niet zozeer omdat ‘ie de lading inhoudelijk dekt –
want wat mij betreft gaat het verhaal niet over een penningske van een weduwe,
maar over het vertrouwen en lef je leven in handen van God te leggen,
en wat dat dan betekent,
daar kom ik later nog wel op terug –
maar het is toch een passende titel, omdat ‘ie wat doet met onze luisterhouding.
Hij zet ons in een bepaalde modus, een bepaalde stand,
waartegen Jezus zich juist keert, het hele evangelie door
– en daarmee neemt de zeggingskracht toe van dit verhaal.

Het penningske der weduwe…
Ik bedacht mij, dat ik in die titel heel subtiel,
maar wel onmiskenbaar iets neerbuigends hoor.
Of het zo is bedoeld of niet – dat weet ik niet,
maar het komt natuurlijk door het verkleinwoord.
Zo’n verkleinwoord dat van iets heel weinig nog minder maakt…
De penning van de weduwe – ja, nou, dat kan al nooit véél wezen
maar het penningske der weduwe.. ach nee, gosh toch – toe maar dan…
De penning die penningske wordt,
wordt aangekleed met aandoenlijkheid, met schattigheid
u kent het wel, diezelfde aandoenlijkheid
die ons doet lachen als een kind een of ander zogenaamd grappig,
want heel eerlijk antwoord geeft op een vraag van de dominee,
of als een kind met de aansteekkaars ook de Paaskaars per ongeluk uitblaast,
‘hahaha’
het is aandoenlijk allemaal.

De titel heeft iets neerbuigends in zich door het aandoenlijke van het verkleinwoord

verkleinwoorden maken iets vaak ‘schattig’
en wat ‘schattig’ is, hoef je niet echt serieus te nemen.
En – bedoeld of niet – daarmee hebben die bijbelvertalers van 1951 met die titel ons,
de hoorders, in de modus, de stand, de luisterhouding gezet van
‘Wij Grote Mensen Die Weten Hoe De Bal Rolt In Het Leven’
die zich best tot het aandoenlijke en schattige willen neerbuigen,
ach toch, gosh toch…een penningske en nog een weduwe ook… ’t is toch wat…
maar écht serieus te nemen, kom op zeg…
aan de achterkant van zo’n kopje het penningske der weduwe
hoor ik, zie ik de neerbuigendheid van die mens
die zichzelf genoeg is en het nogal met zichzelf heeft getroffen.

Zelfgenoegzaamheid hoor ik.
Zelfgenoegzaamheid en zelfvoldaanheid, die échte ontmoeting in de weg staat…
– want zelf-genoegzaamheid heeft in wezen geen ander nodig.
(What’s in a word)

We zullen allemaal zelf-genoegzaamheid en zelfvoldaanheid als hoedanigheid
wel herkennen, denk ik, is het niet bij onszelf
– misschien moeten we dan nog een keer goed kijken of naar onszelf laten kijken… –
dan vast wel bij anderen…
Die zelfgenoegzaamheid kan zich trouwens uitbreiden tot een groep,
het soort groep van zeer gelijkgestemden
Immers, bij zelf-genoegzaamheid passen geen ‘anderen’ die dus ‘anders zijn’,
maar wel natuurlijk ‘ons soort mensen’.
Stef Blok bedoelt met zijn op zijn minst toch wel onhandige uitspraken ook zoiets, denk ik,
en hij probeert het zelfs te verkopen als een biologische, genetische wetmatigheid…

Zelfgenoegzaamheid en zelfvoldaanheid,
dat hoor ik,
en daarmee komen weer allerlei andere woorden in het gehoor:
Andere zelf-woorden, die tegen dit genre aanschurken:
zelf-beschikking,
zelf-redzaamheid,
maar ook zelf-standigheid.

Natuurlijk, deze begrippen hebben zeker ook verdiensten!
Het zijn geen moreel verwerpelijke concepten.
Wie wil niet zelf-standig zijn?
Of zelf-redzaam?
Of over zichzelf en zijn eigen leven beschikken?

Toch zit er ook een risico in dit soort woorden en dat zit nu juist in dat woordje ‘zelf’.
Het kan de ander uit het beeld drukken,
terwijl het juist ook de ander is,
bij de gratie van wie jij ‘ik’ kunt zeggen,
als u begrijpt wat ik bedoel.
Dat is een diep-Bijbelse notie!
We zijn verbonden,
niet als dezelfde mensen,
‘ons-soort-mensen’
maar als ‘elkaars ander’.
Zo zijn we elkaar gegeven en hebben we elkaar nodig.
En het optreden van Jezus is een aaneenschakeling
van het creëren van ruimte voor ‘de ander’,
die niet ‘past’, die niet wordt gezien –
hij doet niet anders dan het doorbreken van ‘te veel zelf’ dat anderen uitsluit:
denk aan zijn uitspraken over het Huis van zijn Vader – deze schepping –
met de vele woningen – allemaal andere mensen,
denk aan het verhaal van Zacheüs,
het verhaal van de overspelige vrouw,
dat van de Verloren Zoon,
van de Barmhartige Samaritaan …

… en het verhaal van het penningske der weduwe.
Want ook met dit verhaal geeft Jezus ruimte aan de weduwe, die arm is,
en plaatst hij haar tegenover de Rijken en hun overvloed en hun zelfgenoegzaamheid…
maar dat van die zelfgenoegzaamheid is dus mijn invulling op basis van een vrije associatie op een titel uit 1951 van het NBG… waar ik net al tien minuten over heb gepreekt…

Nu naar het verhaal zelf.
Het verhaal kende ik natuurlijk wel,
maar toen het mij een keer expliciet aangereikt is op het sterfbed van een rijke man,
-hij begaf zich in kringen van de Grote Beurs- en Bankjongens Met Het Vele Snelle Geld
en in die wereld was hij een bekende, geliefde en alom gerespecteerde deskundige-
toen ben ik er dingen in tegengekomen, die ik nog niet eerder had ontdekt.

Op zijn begrafenis wilde hij dat het zou gaan
over het verhaal van het penningske der weduwe.
Voor hem relativeerde dat het Grote Geven van de Rijken der Aarde.
Met geld kun je veel doen – het maakte hem dankbaar,
maar hij had ook ontdekt,
dat het wezenlijke van geven ’m niet zit in de hoeveelheid
en zelfs niet in het materiële.
Dat vertelde dit verhaal hem – veel belangrijker dan wat je geeft,
is hoe je je tot elkaar verhoudt
en hoe dat in het geven zichtbaar wordt,
zoals in dat geven van die weduwe – ze geeft zo’n beetje alles wat ze geven kán –
daarmee geeft zij zichzelf als het ware mee.
Dat ontroerde hem – en mij ook, toen hij het vertelde.
Want hoe zit dat met dat geven?
Die weduwe geeft veel méér dan die rijken – op verschillende niveaus.
Allereerst omdat voor haar twee penningen méér zijn
dan voor de rijken 10 goudstukken.
Jezus rekent dus niet met absolute getallen
– want dan is een goudstuk natuurlijk veel meer dan twee penningen.
Hij rekent met de waarde die de gave voor de gever heeft.
Daarom zijn twee penningen méér dan tien goudstukken
Dit verhaal gaat dus niet over geld, het gaat over de essentie van geven;
dat het iets doet,
dat het iets in beweging zet met jouw leven en dat van de ander.
Want wat is geven waard, als je er zelf niet door geraakt wordt,
of in beweging gezet, zoals met die rijken, die geven van hun overvloed,
immers, aan een boom zo volgeladen mist met één, twee pruimpjes niet…
dus bijna achteloos – zonder er acht op te slaan,
zonder de ander écht te zien voor wie zij geven.

Niet dat Jezus dit slecht noemt – vergis je niet: ook dit geven is van waarde
en laten we niet de fout maken, om materiële rijkdom moreel te veroordelen.
Dat doet Jezus niet.
Maar hij wijst er wel op, dat wat de rijken geven,
in het niet valt bij wat de weduwe geeft:
want zij geeft ‘uit haar tekort’ en niet van haar overvloed.

Uit haar tekort.

Ik hoor meer dan alleen een financieel tekort.
Misschien gaat het hier over het menselijk tekort.
Dat wordt bij uitstek zichtbaar in een weduwe, die ook nog arm is…
Hoe breekbaar is ons bestaan!
Dood, verdriet, lijden, rouw, armoede, uitzichtloosheid, schuld –
vertel die weduwe er niets over- ze weet er alles van…
En wat doet ze?

“Maar zij heeft uit haar tekort
alles wat ze had ingeworpen in de offerkist
heel haar levensonderhoud!”

Ik denk dat het verhaal ons vertelt, dat met die twee penningen,
samen die ene duit die zij in het zakje doet,
zij haar tekort neerlegt voor Gods aangezicht.
In de offerkist.
Daar is de plaats waarin het tekort een plek krijgt… bij God.

Haar levensonderhoud, haar leven, dat staat op het spel:
En dat gooit ze niet te grabbel – ze werpt het in de offerkist…

Met andere woorden:
ze geeft haar leven over aan God,
aan haar geloof, haar vertrouwen.
En dat is ook wat zij óns geeft:
geen overvloed aan geld en goed,
maar haar vertrouwen, om een puntje aan te zuigen…

Het gaat dus niet over een penningske van een weduwe,
maar over het vertrouwen en lef je leven in handen van God te leggen –
en wat betekent dat dan?

Ik denk dat dat is:
vertrouwen op zorg –waar God zichtbaar wordt:
in handen die zorgen,
ogen die zien,
oren die horen,
en woorden die troosten.
Vertrouwen op de Naam IK-ZAL-ER-ZIJN
die weerklinkt in mensen die de geboden
– zorg voor de weduwe in uw midden! – horen en doen.

Geen zelf-genoegzaamheid, geen zelf-redzaamheid voor deze weduwe,
want daar redt zij het niet mee –
haar redding is de Ander,
die haar bijstaat in al die anderen
die haar bijstaan.

Amen.