Ds. René van der Rijst, 2 december 2018

Openbaring 1:9-11 en 8:1-4

De wereld van Johannes is klein geworden. Hij is verbannen of gevlucht naar Patmos – een eiland dat nog iets kleiner is dan Schiermonnikoog.
Zo moet hij zich ook haast gevoeld hebben: afgesneden van de wereld, een eiland in een zee van onrecht, van geweld.
Zo gaat dat soms, als je ouder wordt. De wereld wordt kleiner. Het leven een soort dobberen, als een eilandje in een heel grote zee.
Soms raakt daardoor ook het blikveld van mensen beperkt. Ze trekken zich terug op zichzelf, ze sluiten de wereld buiten. Soms worden mensen ook wat angstig voor die wereld.
Dat geldt ook voor Johannes. Hij heeft nachtmerries over de wereld. Dromen vol spoken, monsters en draken. Maar tegelijk gaat een weidse hemel boven hem open.
Zo klein als zijn eiland is, zo groot is de hemel boven hem, om hem heen. Als een enorme, beschermende koepel.
Ik stel me voor dat Johannes overdag over de zee uitkijkt, naar de einder waar hemel en aarde elkaar raken, in elkaar overvloeien. En dat hij ’s nachts naar de sterren kijkt aan de donkere hemel – en hoe langer hij kijkt, hoe meer sterren hij ziet.
Wanneer ik naar uw hemel kijk, wat voel ik mij dan klein
Maar u zegt dat ik op u lijk, mijn vader wilt u zijn.
Nog altijd is zijn leven in Gods hand.
Of misschien wel meer dan ooit. Nu hij zelf oud is, niet zo veel meer kan. En het onrecht ook gewoon te groot is.
Hoe alleen hij daar ook zit op zijn eiland, ver van wie hem lief zijn, God heeft hem niet verlaten, gelooft hij. God buigt zich als de hemel over hem heen.
Hoe minder heil hij ziet in de wereld, hoe meer hij het van God verwacht.
Maar niet zonder slag of stoot. Het zal een soort titanengevecht worden, tussen licht en donker, tussen de monsters van het kwaad en de goede God.
En tot die tijd… ‘Volhouden’, schrijft Johannes aan de zeven gemeentes, aan de bedreigde kerkjes van die dagen. ‘Volhouden, blijf geloven. Ook als je het niet ziet. Ook als de nacht inktzwart is. Als het geweld je bij de keel grijpt.’
Ik zie beelden voor me van verwoeste steden en dorpen in Syrië, waar mensen ondanks alles, zo goed en zo kwaad als dat gaat, doorgaan met leven. Hoop houden.
Hoe zij die paar lichtjes in een donkere nacht koesteren.

Dat is Advent: wachten, verwachten, het uithouden in de donkere nacht.
Niet wegkijken, niet vast allerlei kunstlicht aandoen. Als ergens, dan daagt God daar waar het donker is, in de diepste duisternis.
In uithoeken en achterbuurten, op eilandjes – daar gaat de hemel open.

Johannes ziet, hij droomt met open ogen. Hij kijkt de hemel in. Zeven engelen rond Gods troon – de vertegenwoordigers van de zeven gemeentes. Mooi beeld – we hebben daarboven ergens een beschermengel, voorspraak, tussenpersoon.
Ze hebben allen een bazuin – zoals op grote verzoendag. Zoals ooit bij Jericho, toen het schallen der bazuinen de muren liet vallen.
Maar nog is alles stil.
Stil stijgt een wolk van gebeden op, als wierook voor de Eeuwige.
Het stille gebed stijgt naar hem op – naar hem die de stomgeslagen mond verstaat van alle stervelingen die wij zijn. Die hoort, waar geen woorden voor zijn. Die hoort wie niet meer kunnen bidden, niet meer durven hopen en wier leven daarom een gebed, een vraag is.
De gebeden van de heiligen, noemt Johannes dat stille gebed.
De heiligen – dat zijn niet de foutlozen, de vromen. De heiligen – dat zijn zij die een apart plaatsje innemen in Gods hart. De slachtoffers van geweld. Mannen, vrouwen, kinderen, onschuldig aan het kwaad dat hen overkomt, speelbal van de machten.
God neemt de tijd om te luisteren naar wie niet gehoord worden, geen stem hebben, verstomd, stomgeslagen.
Alleen op zijn eiland voelt Johannes zich gezien, gehoord. De hemel gaat voor hem open.
Het is nog geen tijd voor engelengezang, voor ere zij God in den hoge en vrede op aarde.
Nog lang niet. Nu is het nog een tijd van waken en bidden.

In 2014 vluchtte een groepje kloosterzusters weg uit Mosul, in Irak, vanwege de aanval van I.S.. Drie jaar later keren ze terug. Ze zijn, zoals ze schrijven, ‘verstomd door de overweldigende vernietiging die we zagen. We zagen onmiddellijk dat het niet militaire kracht of wapens waren die de meeste schade veroorzaakten, maar haat. Haat laat zowel de onderdrukte als de onderdrukker diep gewond achter. Alleen God weet hoeveel liefde we nodig hebben om deze wonden te genezen.’
Ondanks alles keren ze terug – omdat ze geloven dat God hen niet zal verlaten en daarom willen zij de mensen daar ook niet verlaten. Als God ergens is, dan is het daar. In de stilte na de storm. Als zijn liefde ergens nodig is, dan is het daar. Om haat te genezen. Dat is wat die zusters als hun belangrijkste missie zien: liefhebben.

Alleen op zijn eilandje wendt Johannes zich niet af van het rumoer van de wereld. Geen Brexit voor hem. In de geest doorkruist hij de hele wereld. Hij sluit zijn ogen niet voor het onheil, de meest verschrikkelijke nachtmerries overvallen hem. Hij laat het allemaal tot zich doordringen, wendt zich niet af. Want daar, in diepste duisternis, begint ook die droom van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Nu nog als het licht van een enkel kaarsje.
‘Kijk!’ roept hij. ‘Sluit je ogen niet voor de duisternis in deze wereld, voor de duisternis in jou. Kijk niet weg. God troont niet op een roze wolk. God troont op de gebeden van wie geen stem hebben, geen woorden. Als je God wilt vinden, moet je hem zoeken waar hij het meest afwezig lijkt te zijn. God laat zich vinden aan de breuklijnen ook van ons leven, klein en kwetsbaar als een kaarsje in de nacht.