Ds. Wessel Westerveld, 25 november 2018

Prediker 3

Een heel bekende passage, niet alleen voor kerkmensen of Bijbelkenners.
Het is een Bijbeltekst, die ingeslepen is in onze cultuur.
Zo zeggen we ‘alles op zijn tijd’ en ‘er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan’.
Je kunt met Prediker 3 zelfs een nummer 1 hit scoren.
In de jaren ’60 de Byrds met Pete Seeger: ‘Turn Turn Turn’.
Letterlijk op de tekst die we zojuist hebben gelezen.
U kent het wel,
To everything, turn, turn, turn.
There is a season, turn, turn, turn.
And a time to every purpose under heaven.
A time to be born, a time to die
A time to plant, a time to reap.
A time to kill, a time to heal.
A time to laugh, a time to weep – enzovoorts

Een tijd van… van wat eigenlijk allemaal?
We hebben het gelezen en gehoord:
een prachtige poëtische opsomming van 7 tegengestelde begrippen,
telkens in twee woordparen verwoord.

De Prediker:
Baren tegenover sterven,
parallel aan planten tegenover rooien.
Dat klinkt als die andere tot in onze cultuur ingeslepen Bijbeltekst uit Genesis:
van stof zijt gij – tot stof zult ge wederkeren en van stof zijt gij – tot stof zult gij wederkeren en van stof zijt gij – tot stof zult gij wederkeren en …
– zo zult gij zijn: leven en dood.
Het is bijna yin – yang bij Prediker:
twee tegengestelden verenigd in een cirkel…

De Prediker:
Vermoorden tegenover verplegen,
parallel aan afbraak tegenover opbouw,
en daar horen de menselijke emoties bij, die Prediker in het volgende vers noemt:
Huilen tegenover lachen,
parallel aan jammeren tegenover dansen.

Die emoties liggen elkaar trouwens héél na -de beste gein ontspringt vaak aan de diepste pijn.
Ik moet denken aan de z.g. ‘Witz’,
die laat zien hoe Joden in de vervolging omgaan met hun ellende:
SS-commandant zegt tot Jood: als je mij kunt zeggen welk oog van mij van glas is, laat ik je los.
Jood zegt onmiddellijk: het linkeroog.
SS commandant: Hoe weet je dat zo gauw?
Jood: Het kijkt me zo menselijk aan…

Maar ook weet u vast wel, hoe in tijden van verlies ook de diepste lach kan ontspringen.
Huilen en lachen zijn allebei manieren om ‘ruimte te maken’ als je helemaal vastzit
– het voorkomt dat je stikt.
We zeggen niet voor niets: dat geeft lucht of ik voel me wat opgelucht.

De Prediker:
Stenen wegwerpen tegenover stenen opstapelen,
parallel aan omhelzen tegenover niet-omhelzen.
Dat is een wonderlijke… die vraagt wat exegese.
Het tweede deel, over omhelzen en juist niet omhelzen, zegt al iets.
We moeten in de richting van omhelzen – ont-helzen denken.
Uitleggers zeggen: die stenen, die staan voor het mannelijk zaad.
Stenen wegwerpen is een omschrijving voor de liefdesdaad bedrijven
– ja, het Hebreeuws is best plastisch in zijn beeldspraak…en bovendien nogal masculien gedacht…
Maar goed, het gaat dus om een tijd van de minne tegenover een tijd van onthouding.
In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt deze Hebreeuwse beeldspraak wegvertaald, daar staat:
Er is een tijd om te ontvlammen en een tijd om te verkillen.

De Prediker:
Zoeken tegenover verliezen,
parallel aan bewaren tegenover wegwerpen.
Dat is ook best een wonderlijke tegenstelling:
wij zouden toch veel eerder geneigd zijn  zoeken tegenover vinden te plaatsen, en niet tegenover verliezen. En is zoeken parallel aan bewaren?
Is dat ongeveer hetzelfde in andere woorden, zoeken en bewaren?
Misschien helpt het, om zowel zoeken als verliezen te lezen als een ‘mindset’,
ik bedoel, als een geestesgesteldheid waarin mensen zich op hun tijd bevinden.
Je kunt in een ‘zoekende’ modus staan: dan word je aangedreven door ‘verlangen’.
En waar je naar verlangt, dat wil je bewaren.
Daar tegenover staat dan de modus van verliezen: ‘loslaten’.
Soms vraagt het nog bijna meer, dat loslaten, namelijk dat je het van je moet wegwerpen.

Een voorbeeld, dat voor een dag als vandaag uit het leven is gegrepen:
je geliefde is dood.
Tóch zoek je – overal.
Onze taal kent voor die dubbele beweging van verlangen tegenover de feiten mooie uitdrukkingen:
Je weet niet waar je ’t zoeken moet,
of : je kunt het niet vinden…
Het is zo’n zoeken, zo’n verlangen – waarvan je weet: het tegenovergestelde is er van waar:
verlies – de geliefde is verloren…

Hij of zij kan zomaar opduiken…je zoekt – aangedreven door verlangen en je wilt het bewaren, vasthouden, maar…
o nee, toch niet – daar is de tegenstelling: het verlies.  Je moet loslaten – soms zelfs voor je behoud het verdriet van je wegwerpen…
ineens hoor je zijn of haar stem… je zoekt – aangedreven door verlangen en je wilt het bewaren, vasthouden, maar…
nee, het is stil… – daar is de tegenstelling: het verlies. Je moet loslaten – soms zelfs voor je behoud het verdriet van je wegwerpen…

De Prediker:
Afscheuren tegenover aannaaien,
parallel aan zwijgen tegenover spreken.

In het vorige voorbeeld heb ik iets van de dynamiek van rouw al  aangeduid –
deze uitspraken van de Prediker gaan specifiek over rouw en herstel.
Zwijgen is een rouwgebruik.
Ik denk aan Job, waar staat over zijn vrienden:
Ze zitten bij hem neer op de aarde,-
    zeven dagen en zeven nachten,
    en geen die een woord tot hem spreekt,
    want ze hebben gezien
    dat de pijn zeer groot is.

Soms het enige dat écht en betekenisvol spreken is:
zwijgen. Samen.
En dat het spreken en het aannaaien ook worden genoemd, mag hoopvol zijn:
ook daar komt weer ruimte voor, ook als je dat nu nog helemaal niet ziet of gelooft…
Er komt een tijd…

En aan het slot dan nog plaatst de Prediker
liefhebben tegenover haten,
parallel aan vrede tegenover oorlog.
Geen toelichting nodig, denk ik…

(…)

Prediker 3:
Wat een wijsheid…wat een balans…wat een eerlijkheid…
En maakt het nu droevig of is het opbeurend?
Nu kan ik alleen maar voor mezelf spreken.

Vorige week noemde ik Prediker een boek dat een vreugdevolle melancholie in mij legt…
Geen vrolijk boek, nee, niet een boek van huppekee, alles komt goed – laten we erop drinken!
Maar ook geen deprimerend boek, somber en donker, zodat je wegzinkt in een depressie
het is vreugdevol droefgeestig…ook al een tegenstelling…
die geen tegenstelling is…
net als al die tegenstellingen uit dit hoofdstuk van Prediker …
omdat tegenstellingen bij elkaar horen, er allebei – soms zelfs tegelijkertijd! – zijn.

En wat er dan met mij gebeurt als ik dit gedicht lees – waar God helemaal niet in voorkomt trouwens! –
dan denk ik:
Ja – zo is het – dit is een huis van woorden waarin ik wonen kan – dit herken ik.

Wij zijn
nu dit
dan dat
alles op zijn tijd
zijn wij

(…)

Ik zei net even: God komt in dit gedicht niet voor – dat is waar, maar ook weer niet –
want ik lees God wel terug in het eerste vers, dat zegt:
Voor alles is er een uur onder de hemelen.
Dat versta ik als dat we met alle gein en ongein van het bestaan
zijn ingebed in Gods eeuwigheid – de hemelen, die alle uren herbergen.
Waar we dan wel niets van begrijpen,
ijler dan ijl schijnt het ons toe,
maar tóch, met die zin begint dit gedicht:
ik hoor er de geborgenheid in van een Rode Draad: de ENE, God – in de hemelen, waar alle uren zijn geborgen, die van nu-dit-en-dan-weer-dat.

Het hele leven is gekend,
het is allemaal gezien,
de pijn, de gein, het zijn en het niet-zijn,
kortom: in één Oosterhuisiaanse volzin:
Wat het is om mens te zijn op aarde,
het is gezien.

Alles heeft zijn tijd, alles verandert van tijd tot tijd – alles – maar God niet.
Amen.