Ds. Wessel Westerveld, 6 januari 2019

Mattheüs 2, 1-12

Elk jaar komt ‘t ie terug – en zo moet dat ook zijn –
sommige lezingen zijn als een jaarlijkse gedachtenis
zodat we weer weten: “o ja, is ook zo, dáár is het de EEUWIGE om te doen.”
Dit is zo’n verhaal.
Dat overbekende verhaal van wat we zijn gaan noemen ‘de wijzen uit het Oosten.’
een verhaal zo belangrijk, dat het voor de Orthodoxe Kerken geldt als hét kerstverhaal
– vandaag, op wat wij noemen zondag Epifanie, zondag van de Verschijning, vieren zij namelijk kerst.
Een verhaal dat van vele kanten is belicht en bekeken, gehoord en gepredikt
– ik heb er in die 25 jaar dat ik preek inmiddels een aardig stapeltje overwegingen over geschreven
… en vandaag volgt er weer een –
en een verhaal waaraan in de loop der eeuwen talrijke verzinsels en verdichtsels zijn gaan kleven,
zoals dat er drie wijzen waren, namelijk Caspar, Melchior en Balthazar,
eigenlijk drie koningen – het feest heet in de Rooms-katholieke traditie dan ook Drie Koningen –
en ook legendes zoals bijvoorbeeld die van ‘De vierde wijze’, waarmee ik straks zal afsluiten.
Al die verzinsels en verdichtsels maken trouwens wat mij betreft het verhaal alleen maar méér waar en van méér betekenis –
soms maken we de vergissing te denken, dat wat we hebben verzonnen niet waar, goed, of van betekenis kan zijn,
want we hebben het immers ‘maar verzonnen’, maar wat mij betreft is het precies omgekeerd:
de waarheid en betekenis komt pas aan het licht, als wij onze verbeelding, onze taal, onze woorden, onze verhalen aan de harde, naakte feiten van het vaak rauwe bestaan, toevoegen.
Ooit heeft Herman Finkers – een zeer gelovig mens, dus met een groot gevoel voor humor –
over waar en verzonnen een prachtige sketch gemaakt, die heet: “daar boven in de hemel” – te vinden op YouTube.
Als u dat ziet, snapt u ook wat ik bedoel.
De wijzen uit het Oosten dus – komt ‘ie:
Wijzen – of eigenlijk: magiërs, wijze mensen die zich bezighouden met de wetenschap van die dagen,
waaronder ook dat wat wij nu het occulte noemen, zoals magie en astrologie.
Het waren mensen van aanzien.

En mensen van
verder-zien,
dieper-zien,
door-zien…
Deze magiërs hebben “zijn ster in het Oosten gezien”,
In de opgang, opgaande, rijzende, dat is het Griekse woord (anatolè), dat kan worden weergegeven met ‘oosten’-
want dáár immers is het dat de ster der sterren – de zon – opkomt.
Waar de zon opkomt – bij het oplichten van de dag – dat was ook bij het lege graf…
Er zit dan ook een opstandingsmotief in de weg van die wijzen –
net als in het opstandingsverhaal de ontdekking van het lege graf,
m.a.w. de ontdekking van ‘leven- boven-dood,
plaatsheeft bij het oplichten van de dag,
gaan deze wijzen bij dit oplichten van de dag op pad om leven-boven-dood te vieren –
naar het broodhuis – Bethlehem –
om hulde te brengen en te eren wat het meest kwetsbaar is onder ons –
een nieuw-mensje zo zuiver en puur als God zelf,
dat vraagt om ons vertrouwen, om onze zorg,
om te kunnen opgroeien als mens-naar-Gods-beeld…
Christus wordt hier geassocieerd met de Zonsopkomst
– net als in het loflied van Zacharias over hem:
“Een schoot van ontferming is onze God,
hij heeft ons gezocht en gezien,
zoals de opgaande zon aan de hemel,
hij is ons verschenen,
toen wij in duisternis waren,
in schaduw van dood
– hij zal onze voeten richten
op de weg van de vrede.”
Dáár gaan de magiërs heen – het is een wijze insteek, om de weg naar de vrede te zoeken…
De magiërs dus – van het land van de ‘heidenen’ naar Christus.
Het maakt hen tot een soort ‘omgekeerde apostelen’.
De omkering zit hierin:
niet van Christus naar de mensen van de wereld, maar van de mensen van de wereld naar Christus.
Het geeft aan, dat Christus er niet alleen maar vóór ons is,
om bijvoorbeeld onze zonden te vergeven,
of ons hart vol vredige gevoelens te storten,
maar wij evengoed voor Christus – we moeten zorgen, dat we dáár uitkomen, bij Christus,

– immers, als wij geen zorg dragen voor de minsten onder ons, wie dan wel…
Dan is Christus óók kansloos…
Denk aan die beroemde woorden van Christus aan het eind van het Mattheüsevangelie:
wat jullie doen aan een van de minsten onder jullie, dat doen jullie aan mij!
Straks horen we die terugkomen in de belevenissen van de vierde wijze…
Met dit verhaal komt tegelijk ook een mooie rode draad aan het licht van het Mattheüsevangelie.
Mattheüs eindigt zijn evangelie met het zendingsbevel – Mt. 28.
Daar zegt Jezus, als hij zijn hele weg van kruis en opstanding heeft doorlopen, tegen de apostelen:
mij is gegeven alle gezag
in hemel en op aarde;
en van de heilige Geest,
hen onderrichtend in het bewaren
van al wat ik u heb geboden;
en zie, ík ben met u,
al de dagen, tot aan de voleinding
van de wereldtijd!
Hier is de beweging van Christus naar de wereld.
Dit is wat diep in onze gelovige genen zit verankerd
– wij moeten met het verhaal van Christus de wereld in, dat is ons in bruikleen gegeven,
en wij weten hoe het zit…is dan vaak de volgende gedachtestap…
en met het Christus-verhaal de wereld in, daar is niets mis mee,
als het maar niet een al te hijgerige opdringerige missionaire kerk wordt
die vergeet hoe dat verhaal van Christus is begonnen:
Met een omgekeerde beweging namelijk.
Met de beweging van ‘de wereld’ naar Christus.
Als de heidenen die die wijzen waren, niet hadden acht gegeven
op wat licht geeft, goed doet en recht verschaft,
hadden wij misschien nooit van die hele Christus gehoord…
Maar we hebben er van gehoord,
omdat nu eenmaal dat verlangen naar licht, goed en recht in mensen is ingelegd –
wat mij betreft meegeblazen met die Adem van de Eeuwige in het begin,
toen hij de mens uit aarde kleide en er zijn ziel en zaligheid in legde.
Met andere woorden: de wereld is dus zo slecht en beroerd nog niet,
dat daar niet een ‘drive’ is,
een verlangen leeft,
naar God-onder-ons!
Het is helemaal niet verkeerd
om ons op het spoor van de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN te laten zetten
door zulke ‘omgekeerde apostelen’.

De wijze wereld buiten blijkt er in elk geval méér van te snappen in dit verhaal dan de gangbare instituties,
die pretenderen ‘Godskennis’ te bewaren.
Zoals toen daar Herodes en al zijn theologische bonsbonzen.
En zoals wellicht vandaag en hier-en-nu de kerken…
Maar dat je daar tóch gaat informeren, als het over God-of-zo gaat waar je méér van weten wilt,
dat is dan ook wel weer begrijpelijk – alleen vertelt dit verhaal, dat je daar niet altijd moet zijn…
Goed, daar gaan ze dus, die magiërs, omgekeerde apostelen.
En ze zoeken, die magiërs, de koning –God-met-ons,
in eerste instantie dus bij Herodes – dat is immers de Koning der Judeeërs.
Bij Herodes en zijn schriftgeleerden en hogepriesters.
Natuurlijk.
De bazen van Geloof en Leven.
De hoogstgeplaatsten meest machtigen.
Daar gebeuren De Grote Dingen, zou je denken…
Logisch dus, die wijzen – je zou onwijs zijn,
als je niet eerst je licht opsteekt bij hen,
die Het Weten Kunnen.
En bij Herodes blijkt men wel van de Christus gehoord te hebben.
Sterker: het is Herodes, die na navraag bij de theologenbonzen, de wijzen naar Bethlehem verwijst.
Ga maar naar Bethlehem…En kom dan maar weer terug om het mij te vertellen –
dan kan ik ‘m ook hulde bewijzen….
gnagnagna…een kopje kleiner maken…bedoel ik…
maar dat laatste zei hij er niet bij…
De vrede heeft sterke tegenkrachten, dat weten we best –
er zijn mensen die veel hebben te verliezen bij vrede…
Herodes vertegenwoordigt die andere kant van ons mens-zijn,
die van de angst en hebzucht en drang naar macht en controle…
En het is tekenend, hoe juist die drang naar controle en macht zijn eigen ondergang inluidt.
Die ‘Koning der Judeeërs’ zoals de magiërs hem zoeken,
een hint van zijn woonplaats komt van de Bazen over Geloof en Leven,
en hij denkt ook over deze magiërs de regie te kunnen voeren…
Ze komen me vast wel vertellen hoe-en-wat…
Maar loopt anders:
Als de wijzen aankomen in Bethlehem gaat de ster weer volop schijnen!
Bethlehem.

Natuurlijk!
In het ‘Huis van Brood’ – Bethlehem.
Waar het leven wordt gedeeld.
Daar is het Licht,
daar is Christus, daar is GOD-IK-ZAL-ER-ZIJN.
Daar , de magiërs, daar leggen ze al hun rijkdom neer:
Goud, wierook en mirre.
Waar ook nog veel over te zeggen valt, maar dat heb ik in een andere preek al een keer gedaan…
De magiërs dus vallen neer in aanbidding
– alle hun schatten zijn in dienst aan Christus gesteld.
En, zoals Mattheüs verderop in zijn evangelie schrijft:
waar uw schat is, daar is ook uw hart.
Hun hart is geheel aan Christus.
En wie eenmaal in zo’n broodhuis is geweest en oog in oog met de Messias heeft gestaan,
die gaat een andere weg terug – niet meer langs Herodes en waar hij voor staat.
Bekering heet dat: de terugweg die anders is dan de heenweg…
Dit tot ‘de koning der Judeeërs’…
En daarmee zijn we een uniek koningschap op het spoor…
We krijgen een doorkijkje naar hoe deze Koning koning is.
Want met de woorden ‘Koning der Judeeërs’ krijgen we een doorkijkje
naar Goede Vrijdag en Paasmorgen.
Daar moet je het evangelie van Mattheüs voor kennen:
Koning der Judeeërs – de enige andere keer dat in het evangelie deze woorden klinken,
is in de inscriptie gespijkerd aan het kruis: INRI,
Iesus Nazorenus Rex Iudaeorum:
‘Jezus van Nazareth, Koning der Judeërs’.
De gekruisigde – die opstaat.
‘Minstgeachte meeste mens’.
Dáár is Jezus echt Koning.
Misschien dat vanuit die achtergrond een mooie legende is ontstaan over nóg een wijze.
De vierde wijze.
Hij gaat met de andere drie op reis naar het koningskind.
Hij neemt mee drie edelstenen.
Maar onderweg raakt zijn paard kreupel en de andere wijzen gaan zonder hem verder.
Hoe dat met die drie is afgelopen, dat weten we.
Maar deze vierde?
Hij rijdt en rijdt en ziet dan een kind.
Het huilt en is gewond.

Hij neemt het mee op zijn paard en vindt voor het kind een vrouw, die voor het zorgen wil.
Hij geeft haar één van de edelstenen.
Hij gaat verder en dan: een rouwstoet.
Een vrouw met haar kinderen loopt er achter.
Haar man is dood – hoe moet het nu verder?
Hij geeft haar één van zijn edelstenen.
Dan reist hij weer verder en verder.
Hij komt in oorlogsgebied.
Hij ziet soldaten mensen bijeendrijven om gedood te worden.
Hij koopt hen vrij – hij geeft de soldaten zijn laatste edelsteen.
Hij gaat verder.
Maar de ster is nu spoorloos.
De vierde wijze raakt alles kwijt – zelfs de ster.
Toch blijft hij mensen helpen waar hij maar kan.
Op een dag komt hij in een havenstad.
Hij ziet een slaaf weggevoerd worden op één van de boten.
Hij neemt zijn plaats in om hem te redden.
Jaren van slavernij trekken aan hem voorbij – misschien wel 40 jaar!
Dan wordt hij vrijgelaten.
En ziet hij opnieuw De Ster.
Direct volgt hij hem.
De Ster wijst naar een heuvel.
Met drie kruisen.
Boven het middelste kruis blijft de Ster staan.
Boven het Kruis staat: Jezus van Nazareth, Koning der Judeërs.
En hij aan het kruis spreekt tot de vierde wijze:
Jij hebt mij getroost toen ik bedroefd was,
en gered toen ik in levensgevaar verkeerde;
en jij hebt mij gekleed toen ik naakt was.’
Vervolgens slaakt de man aan het kruis een luide kreet en geeft de geest.
En de wijze weet: dit is de koning van de wereld,
het goddelijke kind dat ik al die jaren heb gezocht.
(…)
“o ja, is ook zo, dáár is het de EEUWIGE om te doen.”
Amen