Ds. René van der Rijst, 10 februari 2019

Ester 5

Inleiding
Het verhaal van Ester, waar we vandaag een gedeelte uit lezen, lijkt aanvankelijk een soort sprookje. Een sprookje over een weesmeisje dat koningin wordt. Het speelt zich ergens in de ballingschap af. De koning, Ahasveros, heeft zijn oude koningin ontslagen omdat ze niet naar zijn pijpen wilde dansen. Er wordt een ‘miss-Perzië-verkiezing’ georganiseerd, waarvan de winnares, Ester, koningin wordt.
Als het een sprookje was, zou het verhaal daar geëindigd zijn, met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Maar het is geen sprookje. Ook geen geschiedenis trouwens. Ahasveros heeft nooit bestaan, net zomin als Ester of Mordechai, haar oom. En tegelijk: in de loop der geschiedenis is het steeds opnieuw gebeurd.
Steeds opnieuw zijn Joden ‘in den vreemde’ vervolgd, vermoord.
Want ook daarover gaat het verhaal van Ester. Terwijl Ester aan het hof verblijft, krijgt haar oom Mordechai het aan de stok met Haman, de eerste minister van Ahasveros.  Haman, zo’n mannetje die zichzelf heel wat vindt. Die zichzelf groot maakt, door anderen voor hem te laten buigen. Mordechai echter weigert voor hem te buigen. Waarom hij niet buigen wil, vertelt het verhaal niet, maar het zal met het Joodse besef te maken hebben dat alleen God het waard is om voor te buigen. Dat mensen elkaar recht in de ogen moeten kunnen kijken.
Haman ontsteekt in grote woede als Mordechai niet voor hem buigt. Maar het is hem niet voldoende om alleen Mordechai een toontje lager te laten zingen, zijn woede richt zich op alle Joden. De Joden hebben het gedaan. Het is de schuld van de Joden, een Joodse samenzwering. Ze zijn anders, zegt Haman tegen de koning. Ze hebben hun eigen wetten, ze houden zich niet aan uw wetten. Ze zijn anders, ze passen hier niet, ze moeten weg – opruimen die handel.
Een verhaal van alle tijden en alle plaatsen. De Joden hebben het gedaan. De Joden moeten weg.
Mordechai roept de hulp in van Ester: jij bent koningin geworden, jij hebt invloed op de koning. Kom ons te hulp. Ester heeft daar aanvankelijk niet zoveel zin in. Ze zit goed, daar aan het hof. Niemand weet dat ze Joods is – ‘ik ben verborgen’ betekent haar naam en dat is ze. Maar Mordechai waarschuwt haar: denk maar niet dat jij kunt ontkomen. Als ‘de Joden’ het eenmaal moeten ontgelden, dan kun je je niet verstoppen. Ester moet uit de kast komen – en dat doet ze ook.
Hoewel ze koningin is, mag ze niet zomaar naar de koning toe. Vrouwen moeten nu eenmaal hun plaats weten. Maar ze besluit het toch te doen. Op hoop van zegen – moge de Eeuwige met mij meegaan. God be in my head, and in my understanding.

Overweging
Het is de derde dag – in de Bijbel steeds opnieuw de aanduiding voor het beslissende moment. Ester heeft zich opgedoft, vandaag is de grote dag, ze gaat een grens over. Uit eigen beweging gaat ze naar de koning. Niet naar Ahasveros, haar man, maar naar de koning. Dit hoofdstuk noemt zijn naam geen enkele keer, steeds wordt er gesproken van ‘de koning’, als om duidelijk te maken, dat hij hier de macht vertegenwoordigt. Hij heeft het voor het zeggen.
Ester daarentegen wordt wel bij name genoemd. Zij is ‘Ester’, zij moet nu ‘Ester’ zijn. Ze moet zich laten zien, laten zien wie ze is. Ze kan zich niet langer verbergen. Toch, voorlopig maakt ze nog omtrekkende bewegingen. Ze gaat niet recht op haar doel af. De koning moet eerst nog verder ingepakt worden.
De koning staat behoorlijk te kijk in dit verhaal. Eerst heeft hij zich door Haman in laten pakken, nu wordt hij deskundig verleid door Ester. Zijn halve koninkrijk belooft hij haar – liefde maakt blind. Al is het de vraag natuurlijk of dit liefde is en niet veeleer lust.
Ester moet voor de dag komen. Ze moet ‘Ester’ zijn, een joods meisje. Maar dat gaat niet zomaar aan het hof van de koning – waar iedereen een rol speelt, waar niemand zichzelf is, iedereen de schijn ophoudt. Waar vrouwen niet meetellen, niet meer zijn dan speelpoppen, die vooral mooi moeten lopen te wezen. Maar waar ook de koning gevangen zit in regels en voorschriften, in hoe het hoort.
Ik zei al: het verhaal van Ester is geen sprookje over hoe een weesmeisje het tot koningin schopt, het is een verhaal over menswording; over mens kunnen, mogen zijn, de mens die jij alleen kunt zijn. Mens naar Gods beeld – geliefde mens.
Daarin staat Ester tegenover Haman. Haman leeft door de ogen van anderen. Haman is de mens,  die hij in de ogen van anderen is. Hij kan alleen van zichzelf houden, als anderen van hem houden. Hij kan zich alleen groot voelen, als hij anderen klein maakt. Hij is in de zevende hemel omdat hij bij de koning en de koningin aan tafel mag. ‘Kijk mij eens’.
Vervolgens is hij woest, als Mordechai niet voor hem buigt. Want dan begint hij aan zichzelf te twijfelen, als er ook maar iemand is, die niet voor hem buigt.
Om weer tot bedaren te komen roept hij vrienden en familie bij elkaar om hen te vertellen hoe groot hij is. Dat soort mannetjes heeft nu eenmaal een bewonderend publiek nodig. Hij wil applaus, een aai over zijn bol. Hij wil dat anderen trots op hem zijn, want alleen zo kan hij trots op zichzelf zijn.
Ironisch genoeg is het zijn vrouw die hem vervolgens vertelt wat hij moet doen. Er was een wet van Meden en Perzen die bepaalde dat je als man niet naar je vrouw moest luisteren. Maar ja, zo gaat dat soms: de grote Haman is thuis een watje. Zijn vrouw moet hem vertellen wat hij moet doen: richt een paal op voor Mordechai, ‘dan kun je daarna vrolijk met de koning aan tafel gaan’. Ze kent haar man, die er blij van wordt als hij anderen kan vernederen, vertrappen.
Maar wat is dat voor een mens, als hij vrolijk aan tafel kan gaan nadat hij een galg heeft opgericht? Wat is dat voor een mens, als een ander mens voor hem niet telt? Maar in zekere zin is voor hem Mordechai ook geen mens. Mordechai is ‘een Jood’. Dé Jood.
Zoals Joden voortdurend, de geschiedenis door, ontmenselijkt zijn, anders gemaakt zijn. De Jodenster, de rassenwetten, het had ook tot doel ‘de Joden’ buiten de normale samenleving te plaatsen, zodat het gemakkelijker zou zijn hen weg te voeren, uit te roeien.
Als anderen ineens tot een groep gemaakt worden, dan moet je oppassen. De Joden; zigeuners; de Moslims; de vluchtelingen. In het verhaal van Ester ook ‘de vrouwen’. Van hun menselijkheid ontdaan, tot een ‘soort’ gemaakt, een ‘type’.
Haman ontmenselijkt de ander – maar is daardoor zelf ook niet langer een mens. Net als de koning, die koning die het allemaal om het even is, die eigenlijk alleen maar wil feesten. Als wij mensen aangewezen zijn op elkaar, als we geschapen zijn tot een ‘tegenover’ voor de ander, dan raken we ook onze eigen menselijkheid kwijt, als we de ander niet langer als mens kunnen zien.
Andersom: precies daar waar Ester zich laat zien, haar ware, haar menselijke gezicht laat zien, daar begint van alles te kantelen, te veranderen, daar ontpopt ook de koning zich tot een mens. Het is niet eens zo heel bijzonder wat Ester doet, zou je zeggen, maar bijzonder genoeg om alles te laten veranderen: ze toont zich als de mens die zij is.

Ook God is verborgen in het verhaal van Ester. Geen enkele keer wordt Hij genoemd. Het is alsof het boek precies die vraag stelt: waar is God? Waar is God te vinden?
Misschien wel daar, waar mensen tot hun recht komen. Waar mensen ‘beeld van God’ zijn, zich laten zien. Misschien openbaart God zich daar, waar mensen zich niet verbergen, maar opstaan, op het beslissende moment, de derde dag.