Ds. René van der Rijst, 19 mei 2019

Johannes 13:31-35

Het is tijdens het laatste avondmaal. Jezus heeft net de voeten van zijn leerlingen gewassen en aangekondigd dat één van de leerlingen hem verraden zal.
Als Judas de zaal verlaten heeft, spreekt Jezus deze woorden: ‘Nu wordt de glorie van de mensenzoon zichtbaar.’ En ook Gods glorie, Gods grootheid, wordt nu zichtbaar, zegt Jezus.
Maar wat is er te zien?
Net nog zat Jezus aan hun voeten als een slaaf. Waste hij het zand tussen hun tenen weg.
Net nog sprak hij woorden van verraad, van ondergang.
Net nog was hij heel klein.
En nu zegt hij dat zijn grootheid zichtbaar is geworden – en dat daarin ook Gods grootheid te zien is.
Niet ooit, in een tijd die komt, maar nu. Nu is Gods grootheid zichtbaar geworden.
Maar wat is er te zien?
Wat voor groots is er te zien?
Het Evangelie vraagt ons te zien wat er niet is. Om anders te kijken, opnieuw te kijken.
Om ‘grootheid’ en ‘glorie’ heel anders te zien, dan we gewend zijn.
De vraag die het Evangelie ons stelt, is of wij Gods grootheid, Gods glorie, kunnen ontdekken in de kleinheid, de kwetsbaarheid van een mens. Of wij God zien, juist daar waar hij schijnbaar afwezig lijkt. Daar waar geen spoor van zijn macht zichtbaar is. In mensen die niets groots hebben.
En ook daar waar we moeten vrezen, dat het niet goed komt. Dat er geen ‘eind goed, al goed’ zal zijn. Dat er geen redding zal dagen.

Waar God onze gebeden, onze wensen niet vervult – kunnen wij daar toch zijn glorie ontdekken?
Wanneer geloven niet makkelijk is, wanneer de twijfel toeslaat.

En nu, zegt Jezus, nu ben ik er nog. Nu ben ik nog in jullie midden. Maar straks, straks ben ik er niet meer. Dan zullen jullie me zoeken – maar jullie kunnen me niet vinden, want waar ik ben, daar kunnen jullie niet komen. Voorgoed gescheiden.
En dan, dan gaat het erom hem zichtbaar te maken door elkaar te lief te hebben.
Dat klinkt mooi natuurlijk. Heb elkaar lief.
Laten we lief zijn voor elkaar.
Ik stel me voor dat Jezus’ leerlingen ijverig zitten te knikken als hij dat zegt.
Tuurlijk, doen we, maak je geen zorgen.
Maar natuurlijk groeien er onderlinge irritaties, als hij er niet meer is. Over Petrus die de baas wil spelen en Thomas die zo zijn twijfels heeft. Tussen Johannes en Jacobus die elkaar niet zo liggen en… nou ja, verzin het maar.
Het zijn natuurlijk geen andere mensen dan wij – met ook hier en daar irritaties, spanningen wellicht. Mensen waar je liever een beetje omheen loopt.
Heb elkaar lief…
Het is de kunst, denk ik, om met onvolmaaktheid om te gaan. Met die momenten dat je moeite hebt met een ander. Iemand helemaal niet aardig vindt. Of wanneer we er samen niet uit komen. Wij zijn nu eenmaal geen heiligen – en dat weten we best van ons zelf – we hopen alleen dat die ander dat wel is…
Maar juist dan – Gods glorie wordt het meest zichtbaar op die moment dat het niet goed gaat. Dat is wat Jezus zegt. Wanneer de gemeenschap in stukken breekt, wanneer er verraad in het spel is; wanneer mensen het meest mens zijn, in al hun feilbaarheid, in al hun kleinheid. Dan moet Gods glorie zichtbaar worden, Gods grootheid.
Precies daar, waar wij niet verder kunnen, waar we niet verder kunnen met elkaar, of waar onze eigen weg doodloopt, onze plannen en mogelijkheden doorkruist worden.
Dat is de vraag: of die liefde het dan houdt. Of we het uit kunnen houden als het tegen zit, als de nacht valt. Als het leven zinloos lijkt.
Of de liefde het dan houdt – of we het dan uithouden met elkaar, elkaar vast kunnen houden – of dan toch ergens het gevoel hebben vastgehouden te worden.

Het is niet zo moeilijk te geloven als alles goed gaat. Het is niet zo moeilijk om lief te hebben, als het goed gaat. Of te vertrouwen op Gods nabijheid, zijn liefde.
Maar het meest, zegt Jezus, het meest raakt God ons daar waar mensen helemaal niet groot zijn. Waar het kwaad toeslaat, de twijfel. Waar mensen kwetsbaar zijn.
In datgene wat ons aangrijpt – daarin grijpt God ons aan. In wat ons raakt, raakt God ons. In wat op onze weg komt, komt God op onze weg.
En ook, wellicht, in wat we liever uit de weg gaan…
Zou het zo zijn, dat Gods grootheid erin bestaat, dat hij klein kan zijn? Zo klein als een mensenkind? Om zo ons hart te raken – vandaag en alle dagen.