Ds. Wessel Westerveld, 26 mei 2019

Marcus 12:41-44

Het verhaal dat we zojuist hebben gelezen, zullen de meesten onder ons wel kennen.
Het is bekend onder de door de Bijbelvertalers bedachte titel ‘het Penningske der Weduwe’.
Dat staat dus nergens in de Bijbel, dat hebben we zelf bedacht, net als alle titels die boven Bijbelverhalen staan,
zoals De barmhartige Samaritaan of De Verloren Zoon of De Overspelige Vrouw enzovoorts.

Maar gaat het ook over het Penningske der Weduwe?
Of is het een verhaal over vertrouwen, kwetsbaarheid, overgave en verbondenheid…?
Nou ja, als een dominee zo retorisch begint, dan weet de hoorder al hoe laat het is…

Dus –snel naar het waarom, hoe en wat van dit fascinerende verhaal.

Natuurlijk kende ik het verhaal wel,
maar toen het mij een keer expliciet aangereikt is op het sterfbed van een rijke man,
-hij begaf zich in kringen van de Grote Beurs- en Bankjongens Met Het Vele Snelle Geld
en in die wereld was hij een bekende, geliefde en alom gerespecteerde deskundige –
toen heeft hij mij het opnieuw doen ontdekken.
Op zijn begrafenis wilde hij dat het zou gaan over het verhaal van het Penningske der Weduwe.
Voor hem relativeerde dat het Grote Geven van de Rijken der Aarde.
Met geld kun je veel doen – het maakte hem dankbaar – en hij was echt steenrijk –
maar hij had ook ontdekt, dat het wezenlijke van geven ’m niet zit in de hoeveelheid en zelfs niet in het materiële.
Dat vertelde dit verhaal hem:
veel belangrijker dan wat je geeft, is hoe je je tot elkaar verhoudt en hoe dat in het geven zichtbaar wordt,
zoals in dat geven van die weduwe – ze geeft zo’n beetje alles wat ze geven kán –
daarmee geeft zij zichzelf als het ware mee.
Dat ontroerde hem – en mij ook, toen hij het vertelde, een paar dagen voor zijn dood.
En daarmee kwam het verhaal weer opnieuw bij mij binnen.

Want hoe zit dat met dat geven?
Die weduwe geeft veel méér dan die rijken – op verschillende niveaus.
Allereerst omdat voor haar twee penningen méér zijn
dan voor de rijken 10 goudstukken.
Jezus rekent dus niet met absolute getallen
– want dan is een goudstuk natuurlijk veel meer dan twee penningen.
Hij rekent met de waarde die de gave voor de gever heeft.
Hij rekent ‘relatief’- het gaat om de relatie.
Daarom zijn twee penningen méér dan tien goudstukken.

En in de tweede plaats geeft de weduwe méér,|
omdat zij geeft uit haar tekort en niet van haar overvloed.
Dit verhaal gaat dus niet over geld, het gaat over de essentie van geven;
dat is, denk ik, dat het iets – jezelf  en de ander – op het spel zet.
Dat het iets doet,
dat het iets in beweging zet met jouw leven en dat van de ander.
Want wat is geven waard, als je er zelf niet door geraakt wordt,
of in beweging gezet, zoals met die rijken, die geven van hun overvloed,
dus bijna achteloos – zonder er acht op te slaan,
zonder de ander écht te zien voor wie zij geven.
Immers, aan een boom zo volgeladen mist met één, twee pruimpjes niet…

Niet dat Jezus dit slecht noemt – vergis je niet: ook dit geven is van waarde
en laten we niet de fout maken, om materiële rijkdom moreel te veroordelen.
Dat doet Jezus niet.

Maar hij wijst er wel op, dat wat de rijken geven,
in het niet valt bij wat de weduwe geeft:
want zij geeft ‘uit haar tekort’ en niet van haar overvloed.
Dat ‘uit haar tekort’ komt uit de mooiste zin van deze lezing:

zij
– die arme weduwe,
d.w.z. niet die beklagenswaardige weduwe o.i.d.,
maar die weduwe, die arm is
en dus voor haar levensonderhoud een dagelijks gevecht moet leveren,
(zij) heeft uit haar tekort alles wat ze had ingeworpen,-
heel haar levensonderhoud!

Uit haar tekort.
Ik hoor meer dan alleen een financieel tekort.
Misschien gaat het hier over het menselijk tekort.
Dat wordt bij uitstek zichtbaar in een weduwe, die ook nog arm is…
Hoe breekbaar is ons bestaan!
Dood, verdriet, lijden, rouw, armoede, uitzichtloosheid, schuld –
vertel die weduwe er niets over- ze weet er alles van…
En wat doet ze?

“Maar zij heeft uit haar tekort
alles wat ze had ingeworpen in de offerkist
heel haar levensonderhoud!”

Ik denk dat het verhaal ons vertelt, dat met die twee penningen,
samen die ene duit die zij in het zakje doet,
zij haar tekort neerlegt voor Gods aangezicht.
In de offerkist.
Daar is de plaats waarin het tekort een plek krijgt… bij God.

Haar levensonderhoud, haar leven, dat staat op het spel:
En dat gooit ze niet te grabbel – ze werpt het in de offerkist…

Met andere woorden:
ze geeft haar leven over aan God,
aan haar geloof, haar vertrouwen.

En dat is ook wat zij óns geeft:
geen overvloed aan geld en goed, maar haar vertrouwen, om een puntje aan te zuigen…

Het verhaal gaat dus niet over een penningske van een weduwe,
maar over het vertrouwen en lef je leven in handen van God te leggen –

ik zeg nog, zeg ik:
het is een verhaal over vertrouwen, kwetsbaarheid, overgave en verbondenheid…

En daarmee zie ik ook een link oplichten met de doop
en met de misschien wel grootste gave die in ons midden ligt vandaag:
de dopeling die de doop heeft ontvangen.
Want is wat die weduwe doet met haar tekort
niet in zekere zin hetzelfde als wat gebeurt in de doop?

Nogmaals die mooiste zin uit het verhaal:

zij  heeft uit haar tekort alles wat ze had ingeworpen,-
heel haar levensonderhoud!

Het beeld komt bij mij op, van iemand die zich totaal geeft
– heel haar levensonderhoud –
mét alle tekorten, gemis, schuld, ellende, hoop, verwachting, verlangen,
zich dus totaal, helemaal toevertrouwt,
aan – in dit verhaal – die schatkist,
d.w.z. aan God, de bron van het goede bestaan,
de bron van haar, van jouw, van mijn, van ons wezen.

Het doet mij denken aan een zelfde soort beweging van toevertrouwen
die ook een zuigeling, een baby, een jong kind, als van nature maakt:
Zoveel ‘tekort’ nog – en dan heb ik het niet over schuld,
dat u niet denkt dat ik nu even de klassieke theorie
van de erfzonde sta te verkondigen –
maar zoveel tekort om zelfstandig te kunnen leven,
heel ver weg nog
– Goddank wat mij betreft –
van ‘zelf-genoegzaamheid’ en zelf-redzaamheid
en dat soort neoliberale individualistische prietpraat,
juist een zuigeling is niet zelf-genoegzaam en zelf-redzaam.
Als géén ander heeft het anderen nodig, anders gaat het dood…
Want het kind kan niet lopen, niet praten,
geen boterhammetje smeren of een eitje bakken,
het kind kan niet léven zonder anderen,
natuurlijk zonder de ouders als eersten,
en dát is nu juist wat het kind zo krachtig prachtig allemachtig gééft:
haar vertrouwen, haar overgave:
doe mij leven, voed mij, geef mij liefde, lach me toe…doop mij…
Het kind in al haar vertrouwen, kwetsbaarheid en machteloosheid
roept het wezenlijkste, het krachtigste, het machtigste wakker in ons mensen:
zorg, omzien, doen leven.
Daarmee is een kind
– en zij die zijn in hun vertrouwen en weerloosheid als kinderen,
zoals die weduwe die arm is in dit verhaal –
misschien wel de grootste en machtigste gave aan de mensheid…
en daarmee aan de Eeuwige, de God met de naam
IK-ZAL-ER-ZIJN
tussen mensen-en-mensen-rijken-armen-weduwen-wezen-tollenaars-hoeren-mensen…
en het lijkt mij, dat die God van de weeromstuit niet anders kán
dan uit pure vreugde dit nieuwe leven dat zich in overgave geeft aan haar ouders,
die haar ontvangen in ultieme dankbaarheid,
dat de Eeuwige niet anders kán dan uit die pure vreugde
het levend water van de doop uitgieten.

Onze redding is ons tekort in de schatkist werpen –
dat is in Gods Naam leggen IK-ZAL-ER-ZIJN,
en dat is:
ons tekort delen met elkaar – onze redding is de ware ontmoeting met de Ander,
in de balans van geven en ontvangen,
nu ik, dan jij, leven wij met elkaar die Godsnaam…
in overgave, vertrouwen, kwetsbaarheid, en vanuit ons tekort…
hier ben ik – sta mij bij, wees die Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN.

Dat is een leven in overvloed
– het is in het evangelie ook altijd precies omgekeerd,
behalve als je dacht dat het omgekeerd was…

Amen.