Ds. Wessel Westerveld, 14 juli 2019

Lukas 10:25-37

Als er één Bijbelverhaal is, dat bekend is,
is dat toch het verhaal van de barmhartige Samaritaan.
Een bekend verhaal, waar je echter wel een heleboel kanten mee op kunt.

Bijvoorbeeld: je kunt zeggen, dat dit verhaal laat zien, dat je moet oppassen met vooroordelen.
Want van mensen van wie je het verwacht, komt geen hulp.
Zoals die priester en leviet, mensen die alles van Gods wet weten.
Van mensen van wie je het niet verwacht, krijg je wel hulp.
Zoals van die Samaritaan, waarvan je altijd dacht, dat hij je vijand was en het verkeerde geloof had.
Misschien kun je zeggen:
vandaag de dag zou de priester een bisschop zijn.
De leviet is een dominee.
En de barmhartige Samaritaan?
Een imam bijvoorbeeld?

Toch is er wel méér te zeggen over dit verhaal.
Dat die priester en die leviet, dat die niets doen, is uit te leggen.
Want ze mógen zich niet inlaten met doden.
Als ze een lijk aanraken, maken ze zichzelf onrein.
Ze dachten misschien wel:
‘die man is hoogstwaarschijnlijk dood.
Dan zouden wij, als we hem aanraken, ons verontreinigen.
Dat is een ernstig vergrijp voor een priester en een leviet.
Dat risico kunnen we niet lopen ‘
De wet gaat vóór de mens in plaats van de wet is voor de méns.
De Samaritaan – een vijand van de joden – heeft dat probleem niet.
Hij luistert naar wat er in hem gebeurt: hij wordt met innerlijke ontferming bewogen.
Jezus wil dan duidelijk maken:
Geloven is meer dan je streng houden aan regels en geboden
– gelovige joden hadden er 613!
Al die regeltjes zijn ondergeschikt aan één basisregel:
wees elkaar nabij zoals God jou nabij is.
En Jezus zegt nadrukkelijk: “Doe dat en gij zult leven.”
Hij zegt dus niet: ‘geloof dat en gij zult leven’ of ‘leer dat uit je hoofd en gij zult leven’,
Hij zegt ook niet: ‘leg daarin belijdenis af en gij zult leven’,
of ‘denk daar maar eens goed over na en gij zult leven’.
Hij zegt evenmin: ‘vertel maar snel aan iedereen dat je elkaar moet liefhebben zoals God jou liefheeft en gij zult leven’.
Nee!
Jezus zegt: “doe dat – wees elkaar nabij zoals God jou nabij is – en gij zult leven! “
Daar zit op zich geen woord Frans bij

Nog weer een iets andere uitleg:
Jezus is als die gewonde man.
Jezus lijdt mee met de slachtoffers.
Je staat dichtbij Jezus, als je dichtbij de slachtoffers staat.
Denk maar aan wat Jezus zegt: wie één van mijn minste broeders of zusters
– dat zijn vreemdelingen, zieken, gevangenen, kortom: de verschoppelingen van deze wereld-
goed doet en nabij is, doet mij goed en is mij nabij.
Jezus’ weg loopt dood als wij hem niet verder helpen.
Die gewonde man immers was roemloos ten onder gegaan,
als er geen barmhartigheid was geweest.
Jezus kiest voor een gevaarlijke weg
– want de weg van Jeruzalem naar Jericho wás levensgevaarlijk!-
en heeft mensen nodig, die hem bijstaan.
Wie helpt Jezus zijn weg vervolgen?
Wie helpt het slachtoffer opstaan?
Dat zijn niet de wettisch en dogmatische gelovigen, zoals in die tijd veel priesters en levieten waren.
Het slachtoffer helpen opstaan, dat doen niet zij, die liefde prediken,
slachtoffers helpen opstaan, dat doen zij die liefde doen.
Zoals die Samaritaan.

En tenslotte nog een echte klassieke uitleg,
die lange tijd in de kerk werd gegeven.
Een spitsvondige, symbolische uitleg, maar ook een beetje vergezocht van Augustinus – 4e & 5e eeuw.
Een zeker mens daalde af.
Dat is Adam.
Hij daalde af van Jeruzalem naar Jericho.
Jeruzalem staat symbool voor de hemelse, paradijselijke staat van de mens.
Jericho staat symbool voor de aardse, sterfelijke staat van de mens.
Wat gebeurt er dus: Adam gaat de weg van de paradijselijke staat naar de sterfelijke staat – hij daalt af van Jeruzalem naar Jericho.
Daar komt hij rovers tegen.
Die rovers staan symbool voor de duivel.
Door toedoen van de duivel is Adam – de mens – ten dode opgeschreven – die man immers bleef halfdood liggen.
Noch priester noch leviet redden een mens van de dood.
Priester en leviet staan symbool voor de leer van het Oude Testament.
De redding komt niet van de wet!
Nee, redding daagt er met de Samaritaan.
Hij staat symbool voor Jezus Christus.
Hij laadt de ten dode opgeschreven mens op zijn lastdier – een ezel.
Die ezel staat symbool voor het lichaam van Christus, dat voor ons gegeven ,
dat ons wegdraagt uit de dood.
Naar de herberg, met andere woorden: de kerk.
Daar komen we op krachten.

Nou, veel uitleggen gehad over dit verhaal.
Was dat het?
Nee.
Er is nog veel meer.
Veel te veel voor één preek.

Daarom wil ik afsluiten met wat mij het meest treft:

De wetgeleerde vraagt: hoe kan ik het eeuwige leven beërven?
Daarmee vraagt hij niet wat wij vaak lezen in die vraag, n.l.: hoe kom ik in de hemel?
Daarmee vraagt hij: hoe doe je dat, leven met de Eeuwige?
Wat moet ik doen om dicht bij Gods bedoeling te leven?
Het antwoord weet hij zelf uiteraard ook wel;
hij is immers een wetgeleerde en goed thuis in de theorie.
Maar: wie is mijn naaste?

Dat is een vraag van: wie hoort erbij?
Wie horen allemaal bij ‘de onzen’?
Voor wie geldt allemaal mijn verplichting, om lief te hebben?

Jezus gaat eigenlijk niet echt op deze vraag in.
Hij grenst het begrip ‘naaste’ niet af. Hij zegt niet: die wel en die niet.

Is iedereen dan je naaste?
Dat zegt Jezus ook niet.
En gelukkig eigenlijk.
Want ‘iedereen is je naaste’ – dat is zo algemeen, dat het nietszeggend wordt.
Met zo’n algemeenheid als ‘iedereen is je naaste’ kun je niet zoveel.
Het verliest zeggingskracht
Het raakt het hart niet.
En geloven doe je vanuit je hart, staat er.

Jezus vertelt een verhaal.
En in dat verhaal gaat het niet om de vraag ‘wie is mijn naaste’?
Zodat je zeggen kunt: mijn verplichting tot hulp en liefhebben geldt die wel en die niet.
In het verhaal gaat het om de vraag: wie verwacht mijn hulp?
Jij bent op reis, zoals die priester, leviet en Samaritaan.
Wat kom je tegen?
Wie kom je tegen?
Wie verwacht jouw hulp?
Voor wie kun je een naaste zijn?
Dat zijn de vragen waar het om gaat!

In veel discussies over iemand wel of niet helpen, wordt vaak het argument gebruikt:
Ja, natuurlijk, vervelend, die ellende van mensen,
maar wat kunnen wij daaraan doen?
Het probleem moet structureel worden aangepakt.
Het is een maatschappelijk probleem.
Alsof dat je ontslaat van je verantwoordelijkheid te handelen.
Ben je dan veel anders bezig dan die priester of leviet?

En – nog erger – ook hoor je vaak:
Ja, moet je luisteren, al die mensen helpen, dat is niet reëel.
Er zijn er zoveel.
Als je deze zwerver wat geeft, moet je die ook wat geven en die ook.
Daar kun je er maar beter niet aan beginnen…
Dan is het einde zoek.

Afgrijselijke argumenten.
Volgens mij gaan ze lijnrecht in tegen deze gelijkenis.
De vraag is niet: wie moet je helpen en wie niet?
De vraag is: wie kom ik tegen,
voor wie ik een mens nabij kan zijn?
Dat is heel concreet.
Wie kom ik tegen, in Spaarndam op de dijk, in Haarlem op de Cronjé,
in mijn straat, in mijn gezin, op mijn werk… wie kom ik tegen voor wie ik een naaste kan zijn?

Jezus vertelt in de gelijkenis, dat naaste zijn geen theorie is.
Het is geen religieus program.
Het is geen politiek program.
Naaste zijn is een levenshouding.
Daarom is de vraag: ‘wie is mijn naaste’ geen goede vraag.
Op die vraag geeft Jezus dan ook geen antwoord.
De vraag moet zijn: wie verwacht mijn hulp?
Wie kom ik tegen?
Wie heeft een mens nodig die nabij is?
Dan kijk je niet naar categorieën mensen,

Dan zeg je niet: die wel en die niet,
dan laat je je niet leiden door vooroordelen,
maar dan zie je een gezicht.
En je mag hopen, dat als je zelf een mens nabij nodig hebt, mensen ook jouw gezicht zien.

Ik geloof, dat Jezus met deze gelijkenis zegt:
Naaste zijn doe je door wie je pad kruisen tot zegen te zijn.
Naaste zijn is zeggen: ik zie je, je komt op mijn weg, ik zal er zijn voor jou,
want zo is de naam van mijn God.
Is naaste zijn: als Jezus zijn?

Naaste zijn is niet als Jezus zijn – Jezus is Christus en jij bent jij –
een ánder mens naar Gods beeld.
Maar naaste zijn is Jezus’ handen opnemen,
die her en der verspreid liggen in deze wereld van scherven en rook.
Zo doen op de plaats waar jij christen bent – dan is een mooi begin gemaakt.

Moge God ons bijstaan,

Amen.