Ds. René van der Rijst, 8 december 2019

Matteus 3:1-11

Inleiding
Vandaag is het de tweede Advent. De tweede van vier voorbereidingszondagen voor Kerst.
Om het licht goed te zien, moet je je voorbereiden. Om het licht beter te zien, is het goed stil te staan bij de duisternis in deze wereld – en misschien wel in je eigen leven.
Als we verlangen naar vrede – waar zit dan de strijd? Of waar wil je vrede mee krijgen?
De vaste Bijbellezing voor deze zondag is een tekst over Johannes de Doper – wat mooi uitkomt op een dag als deze, waarop wij dopen. Zoveel Bijbelteksten over dopen zijn er niet.
Tegelijk, het is een nogal stevige tekst, zonder al te veel schattigheid. Johannes hakt er nogal in – roept op tot ‘bekering’, tot verandering, vernieuwing. Je doet het bij hem niet gauw goed.
Ik had deze tekst misschien beter eerst voor kunnen lezen, Marleen, vóór de doop – zodat je wist waar je aan begon.
Maar, tot troost van de wellicht wat minder gelovigen hier, Johannes neemt vooral de ‘beroepsgelovigen’ op de korrel. Farizeeën en Sadduceeën, de dominees en de priesters van die dagen, zeg maar. Vooral zij die denken het allemaal goed te weten, vooral zij geloven dat ze heel close met onze lieve Heer zijn, krijgen het van Johannes op hun brood.
Gelovigen bekeren is, blijkbaar, een stuk lastiger dan ongelovigen bekeren. Het is makkelijker mensen de weg te wijzen, die weten dat ze fout zitten, dan mensen die denken op de goede weg te zitten, en stug doorgaan op het eenmaal ingeslagen pad.

Overweging
Hij is een voorloper, een wegbereider, Johannes de Doper. Hij is een eenmansschoonmaakploeg die aan de gouden koets voorafgaat. Want als de koning komt, moet alles spik en span zijn, niet alleen aan de buitenkant, maar vooral ook aan de binnenkant. Johannes doopt – hij schrobt en boent, wast en spoelt alsof zijn leven ervan afhangt – nee, alsof óns leven ervan afhangt. Want stel je voor: dat koninkrijk komt en jij bent net ergens anders. Stel je voor, je mag de koning een hand geven en die je handen zitten net vol modder of zo.
Johannes preekt voor mensen wiens leven in de soep is gelopen, in het slop is geraakt. Voor mensen die de weg kwijt zijn, niet weten wat ze willen met hun leven. Hun doel kwijt zijn – of nooit gehad hebben.
Voor wie verlangen naar een nieuw begin; alles achter zich willen laten en hopen dat nu eindelijk… Dat zij nu eindelijk aan de beurt zijn, dat alles goed komt en het nog niet te laat is.
Gewoon alle ellende van je af spoelen, alle domme fouten en oud verdriet. Alles wat mis is gegaan – en opnieuw mogen beginnen, als een pasgeboren kind.
Wij dopen kinderen – waar nog niets van af te spoelen is, die nog niet weten van goed en fout, – maar wel als teken dat je altijd terug kunt, altijd opnieuw kunt beginnen en niets voor eeuwig is. Als teken van onze hoop, dat er mensen zullen zijn, die je omarmen, liefhebben, de weg wijzen. Van onze hoop dat Duuk terecht zal komen en zijn eigen ‘beloofde land’ zal vinden. En dat hij, telkens opnieuw, door het water komt, door storm en regen, door de chaos, aan de overkant.
Wij dopen kinderen, maar van oudsher werden volwassenen gedoopt. Als een keerpunt in hun leven. Als een moment van opnieuw beginnen, van heroriëntatie. En blijkbaar waren er velen met dat verlangen, toen en daar. Ze stromen op Johannes af. Overal vandaan komen ze. Uit sloppen en stegen, dat vooral. De elite laat het afweten – althans, die komt wel, maar met handen waarvan ze geloven dat ze ze schoon hebben gehouden.
Als vanzelf ga ik me afvragen: zou ik me bij hen aan hebben gesloten, bij die mensen die gedoopt willen worden? Herken ik dat verlangen naar verandering, vernieuwing? Of misschien alleen een kattenwasje, hier en daar wat zaken afspoelen, schoonmaken. Van die dingen die je achter je wilt laten? Zou ik me bij hen aangesloten hebben – al was het maar uit solidariteit?
Of zou ik aan de kant zijn blijven staan? Bij de andere keurige mensen. Bij mijn collega Farizeeën?
En jullie? Niet dat ik jullie wil bekeren… Nou ja, hoewel, waarom niet?
Maar goed: en jullie? Waar zit je in dat verhaal? Zijn er dingen die je achter je wilt laten, schoon wil wassen – zou je ook ‘gedoopt’ willen worden, of gaat het allemaal wel goed?
En waar verlang je dan naar?
Ik vraag maar… Ik hoop niet dat ik nu zo’n ouderwetse dominee met geheven vingertje lijk…
Hoewel… dat kan ook anders. Zoals de Johannes van Leonardo Da Vinci – u ziet hem op de achterkant van uw Orde van dienst. Zo schilderde Leonardo hem, aan het einde van zijn leven – het is zijn laatst bekende schilderij.
U had zich misschien al af zitten vragen, wie dat was.
Vaak wordt Johannes de Doper afgebeeld als een wat strenge asceet, een beetje een landloper, maar Leonardo maakt een mooie jongen van hem. Als Leonardo er een model voor gebruikt heeft, dan heeft hij, denk ik zomaar, met plezier naar hem zitten kijken.
Hij heeft zo’n mysterieuze glimlach – net als Mona Lisa – dat je wil weten wat zijn geheim is. En nee, je hoeft niet bang voor hem te zijn, integendeel. Zijn vinger is niet het geheven vingertje van ‘pas op’, eerder van ‘kom, ik ga je wat moois laten zien’. Daar, daarboven is het. Maar wat dan precies, wat is daarboven? Of is dat nu juist dat geheim – God, het mysterie van het leven, van goedheid, van liefde…
Als God wat meer van dit soort profeten zou sturen, dat zou wel helpen, denk ik zo. Met hem wil je wel mee.
Misschien is dat wel vooral de boodschap van Johannes de Doper: ‘Kom, ik zal je iets moois laten zien. Ga mee. Het kan zoveel mooier, beter, liever dan nu. Er is nog zo’n wereld aan goedheid te ontdekken. Kom, laat de rotzooi achter je. Schud het af, spoel het af.’
Het zou mooi zijn, als Duuk zo’n jongen of meisje op zijn pad vond, als het nodig is, om hem de weg te wijzen, op de goede weg te brengen. Of misschien zowiezo, waarom niet, iemand die hem iets moois laat zien – zo zou het moeten zijn, toch, dat je je levensweg nooit alleen hoeft te gaan. Dat er altijd mensen zijn – die als door God geroepen komen. En laten zien, dat er meer is, dat het leven geheimen herbergt, die wij nog niet kennen.