Ds. René van der Rijst, 23 februari 2020

Exodus 2:11-22 en Matteüs 8:19-22

Inleiding.
Op weg naar Pasen biedt het leesrooster verhalen uit Exodus. Die verhalen zullen wat brokkelig tot u komen omdat, vermoed ik, niet iedereen zich aan dat rooster houdt. Maar goed, ook op zichzelf zijn het mooie verhalen. Over slavernij en bevrijding; over een wereld van eeuwen geleden die in veel opzichten toch niet zo anders is dan de onze. Ondanks de afschaffing van de slavernij zijn er in onze wereld naar schatting nog steeds 40 miljoen ‘moderne slaven’. Mensen die dwangarbeid doen, slachtoffers van mensenhandel, vrouwen die gedwongen worden uitgehuwelijkt en min of meer de gevangene van hun man zijn… Bevrijding blijft nodig.
Vandaag het verhaal van hem die de bevrijder moet worden. Mozes. En hoe het verder met hem ging na dat biezen bandje, nadat hij, onverwacht, gered is. Hij moet wel een held geweest zijn, zou je denken. Iemand waar wij met z’n allen niet kunnen tippen. We zullen zien…
Overigens, het begin van Matteus refereert aan dit verhaal als verteld wordt dat ‘farao’ Herodes alle kinderen in Betlehem wil vermoorden. Maar één ontkomt – naar Egypte nog wel. De wereld op z’n kop. In Egypte is het dan, blijkbaar, beter toeven dan in het beloofde land.
Maar goed – wij lezen verder. Hoe het verder gaat met Mozes.

Overweging.
Als we lezen in het boek Exodus, dan lezen we de literatuur van vluchtelingen, van vreemdelingen, gastarbeiders – dwangarbeiders. Dan lezen we het verhaal van mensen voor wie geen plaats is, van mensen die ook vandaag nog niet gezien worden en niet gehoord.
Als we dat verhaal lezen, komen we als het ware in de schoenen van die ander te staan. Nou ja, in de sandalen van die ander, op de blote voeten van die ander….
Dan horen we de andere kant van het verhaal. Over mensen die op dat moment al 400 jaar in Egypte zijn – en toch ‘die vreemdelingen’ blijven. En stel je voor dat jij dat bent, dat jij zo’n vreemdeling bent die scheef wordt aangekeken. Voor wie men bang is. Voor jou. Terwijl jij vooral bang bent voor hen. En niets liever wil dan vrij zijn – vrij van die blikken die binden, vooroordelen die knevelen, knellen.
Stel je voor hoe dat is, om als ‘vreemdeling’ gezien te worden, te horen dat je hier niet thuishoort. En intussen mag je wel het rotwerk doen… Volkomen zinloze piramides bouwen. Praalgraven. Ik weet niet of u ooit in Egypte bent geweest om de piramides te bewonderen – maar bedenk dat er honderden, misschien wel duizenden mensen gestorven zijn voor die dingen…

Tussen hen in, tussen vreemden en bekenden, tussen ‘wij’ en ‘zij’ in, staat Mozes. Hij hoort niet echt bij de Egyptenaren, maar ook niet echt meer bij zijn volk. Hij is een tussenpersoon, een grensganger. Hij is zijn leven lang nergens thuis – in Midian noemt Sippora hem ‘een Egyptenaar’ als ze vertelt dat iemand voor hen op is gekomen. Hij heeft de buitenkant van een Egyptenaar, blijkbaar en het hart van een Jood.
Zijn ervaring is de ervaring van zovelen die ‘anders’ zijn, die hier geboren zijn, en getogen – en toch regelmatig iets te horen krijgen als ‘als het je niet bevalt, dan ga je toch lekker naar je eigen land’. Maar die ook in dat zogenaamde ‘eigen land’ niet thuis zijn. Die ook daar een vreemdeling zijn. Mensen die tussen twee culturen vallen, niet terug naar huis kunnen, omdat ze nergens werkelijk thuis zijn.
Zoals Mozes dus. Hij is gedoemd een zwerver te zijn, eindeloos lang op weg naar het beloofde land – en als hij dan bijna thuis is, eindelijk – dan mag hij dat beloofde land niet in. Alsof het hem niet gegund is ooit ergens thuis te zijn. Of misschien alleen bij God…
En daarin, wellicht, is hij een beeld van God. Is hij als God, die ook nergens thuis is, die nergens wonen kan, zolang er nog mensen langs ’s Heren wegen zwerven. Zolang ergens nog mensen van hem geen plaats hebben om hun hoofd neer te leggen. Misschien is God alleen bij mensen thuis.

De ‘Joods-christelijke traditie’ wordt nog wel eens gebruikt om ons af te schermen tegen ‘die anderen’. ‘Onze Joods-Christelijke traditie’…. Maar dan moet je beter lezen. De God van die traditie laat zich per definitie niet beperken tot een land, een plaats, een kerk of tempel. Hij is een God die met mensen meetrekt, die gaat waar geen wegen zijn – nieuwe wegen schept waar onze wegen doodlopen.
En trouwens, in de Islamitische traditie, in de Koran, staan zowel Jezus als Mozes in hoog aanzien. Dit verhaal staat ook in de Koran – alleen wordt daar wat sterker benadrukt, dat het fout was, wat Mozes deed. De Bijbel suggereert dat alleen – doordat Mozes zijn daad verbergt. ‘Zand erover’.
Maar toch, daar begint het verhaal van Mozes mee. Aan het begin van een verhaal van bevrijding staat een moord. De bevrijder is een moordenaar. Hij die uit het water gehaald is, hem die het leven geschonken wordt, ontneemt een ander het leven.
Mozes is niet per se een goed mens. Geen heilige – maar een opgewonden standje, licht ontvlambaar. Hij zal er nog vaker last van hebben.
De wereld van de Bijbel is niet zwart-wit. Het zijn niet de goeien tegenover de slechten. Vluchtelingen, vreemden, zijn niet allemaal goede, fijne mensen, het zijn ook niet allemaal schurken en profiteurs – maar zij zijn menselijk, – net als wij.
De Bijbel staat al dat soort gemakkelijke indelingen in ‘wij’ en ‘zij’ in de weg. Het gaat steeds over mensen – met alles wat maar menselijk is. En dat dan nog een beetje uitvergroot. De Bijbel gaat, uiteindelijk, over u en over mij. Over de mensen die wij zijn, met onze talenten en onze gebreken. Daarin zijn wij niet anders dan ‘die anderen’.
En toch, toch blijkt Mozes geroepen te worden. Toch blijkt hij een plaats te hebben in Gods plannen. Een roeping die hij na veel vijven en zessen met frisse tegenzin aanvaardt.
God heeft, zo lijkt het, een voorkeur voor beschadigde mensen, voor twijfelaars, wankelmoedige types, voor ‘zondaars’ – denk aan de meeste profeten, denk aan Paulus of Petrus. Maria van Magdala.
God ziet iets in wie niemand iets ziet.
God ziet iets in jou…
God ziet iets, wat je vaak zelf niet eens gezien hebt. En dat je niet perfect bent, en geen heilige, lijkt voor God eerder een pluspunt, dan een bezwaar. Omdat wie zichzelf heeft overwonnen, alles aankan.
Omdat God mensen nodig heeft. Omdat het daar uiteindelijk om gaat. Om menselijkheid. Misschien heeft God het meeste aan mensen, die weten wat het is om verschrikkelijk in de fout te gaan, je woede niet te kunnen bedwingen. Maar ook aan mensen, die zijn blijven dromen, geloven, hopen… Aan twijfelaars, stotteraars, zwervers en zoekers.
Aan jullie dus. Aan ons.

Het verhaal van Mozes is het verhaal van iemand die nergens thuis is. Zoals trouwens ook het verhaal van Jezus. Even lijkt Mozes thuis te komen bij Sippora – maar juist dan zegt hij ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken’. Niet veel later verdwijnen Sippora en zijn beide zoons uit het verhaal – alsof heel Gods volk nu zijn familie wordt, zij het een weerbarstige, tegenstribbelende familie voor wie Mozes toch altijd ook een ‘vreemde’ blijft.
Wat ook weer niet zo verkeerd is. De familie van God, de gemeente van Christus moet niet te gezellig worden, te knus en ons kent ons en wat hebben we het goed samen. Ook wij hebben vreemde ogen nodig, om ons zelf weer eens goed te zien. Ook wij hebben vreemde ogen nodig om ons zelf in de spiegel te kunnen zien.