De heer Bas van der Bent, 22 oktober 2017

Jesaja 45:1-7
Mattheüs 22: 15-22

Gemeente,
De eerste lezing van vandaag begint toch met een heel merkwaardige mededeling. De Perzische Koning Cyrus is een door de God van Israël gezalfde koning. Hoe is dat nu mogelijk. Vanouds was er in Israël wel wat tegen koningen in te brengen. Saul trok op eigen houtje ten oorlog en in aanloop van de ballingschap was er de een na de andere koning die kwaad deed in de ogen van God, ze lieten afgodendienst toe, namen daar ook zelf aan deel, en sloten verdragen met Heidense wereldmachten om Israël ook militair te beschermen. Als de Koningen van Israël werden verworpen hoe kan het dan dat zo’n Heidense Koning ineens een messiaanse koning wordt. Die nadruk op gezalfde betekent immers dat die Koning wordt gezien als bevrijder van Israël.

In de commentaren op deze tekst wordt de nadruk gelegd op het bevel dat Koning Cyrus gaf dat de ballingen terug moesten keren naar Jeruzalem om daar hun stad, hun Tempel en hun land weer op te bouwen. En dat geeft het volk Israël een tweede kans, nu kon het echt een volk van God worden en een licht voor alle volken. Cyrus heeft een belangrijke historische beslissing genomen. Maar Cyrus komt vaker in de Bijbel voor. In het boek Daniël speelt hij een belangrijke rol als er misbruik wordt gemaakt van de Tempelschatten, gouden en zilveren borden en bekers. Daarmee werd door de koning van Babel een maaltijd aangericht voor de elite van zijn rijk. Op de wand schreef God toen dat hij gewogen was en te licht bevonden. In dezelfde nacht veroverde Cyrus dat rijk van Babel en in zijn opdracht terug te keren stond ook dat de voorwerpen die uit de Tempel afkomstig waren weer terug naar de Tempel zouden moeten.

We hebben gehoord dat Jezus uitriep dat men aan de Keizer moest geven wat van de Keizer was en aan God wat van God is. Cyrus, de koning van de Meden en de Perzen heeft daarvoor al het voorbeeld gegeven. We moeten de verhalen over Cyrus in hun samenhang lezen. Dat wat er gebeurt, heeft een bijzondere bedoeling. De volken moeten met open mond van verbazing staan. als je spot met de Tempel in Jeruzalem, met het organiseren van maaltijden met de armen dat daar plaatsvond, dan loopt het slecht met je af. Koning Nebukadnezar moest gras eten. Koning Darius die door Koning Cyrus werd overwonnen komt in de geschiedenisboekjes niet meer voor. Hij is door God uit de geschiedenis gewist.

Cyrus was de koning van Meden en Perzen. En de uitdrukking Meden en Perzen kennen wij van wetten. Er zijn wetten die met geen mogelijkheid te veranderen zijn. Dat zijn de wetten van Meden en Perzen. In Spanje presenteren ze hun grondwet als een wet van Meden en Perzen en iedereen die het anders wil in het land moet de gevangenis in.

Wij hebben ook orde, en regels, maar daar passen geen vreemdelingen in, daar passen ook steeds minder de ouderen in en de langdurig zieken en de gehandicapten en de jongeren met problemen. De zorg wordt ons voorgeschoteld als een last. Stel je voor, het gemeste kalf slachten om de minsten te helpen, om mensen tot zichzelf te laten komen. We  kunnen van de minsten in de samenleving toch geen God maken waar alles om draait?

Wij kunnen de armen toch niet van gouden en zilveren borden laten eten zoals in de Bijbel wordt beschreven als er een maaltijd moet worden gegeven met de vreemdelingen en de armen.

In het verhaal van Jezus van Nazareth zegt die tegen mensen dat hij honger had en zij hem te eten hadden gegeven, dat hij naakt was en zij hem hadden gekleed, dat hij in de gevangenis zat en zij hem hadden opgezocht. Die mensen hadden hem niet herkent.

Vandaag hebben we gelezen wat Jezus van Nazareth nu eigenlijk van die zogenaamde last vindt, de belasting die het hebben van een staat met zich meebrengt. Het verhaal, dat vandaag werd gelezen, wordt vaak uitgelegd alsof het over belastingen gaat. En alsof het een oproep is de overheid te gehoorzamen. Niets is minder waar. Die uitleg is het omdraaien van wat er werkelijk staat. Lees maar.

De vraag die aan Jezus van Nazareth wordt gesteld is of het geoorloofd is belasting te betalen. Jezus van Nazareth vraagt dan om een belastingmunt. Die heeft hij kennelijk niet zelf in bezit. Ook zijn leerlingen hebben niet zo’n munt. Dat is niet zo vreemd en heeft niets met armoede te maken. Maar op de belastingmunten die je in Judea moest gebruiken stond de afbeelding van de Keizer van Rome. Romeinse stadhouders als Pontius Pilatus vonden dat een eer. De Farizeeën waarschuwden voor dergelijke munten die zo direct tegen het beeld verbod uit de 10 geboden ingingen. Koning Herodes, die over Galilea ging keek wel dus uit. Munten met de beeltenis van een mens, of een dier, of van wat dan ook, werden door Galileeërs geweigerd. Die raakten ze niet aan. Romeinse Keizers beschouwden zich als Godheid. Jezus van Nazareth heeft dus niet een dergelijke munt, de Farizeeërs wel.

Maar dan stelt hij de vraag wiens beeld er op staat. Is niet de mens geschapen naar Gods beeld? Staat er dus niet het beeld van God op die munt en zou je die munt niet moeten gebruiken op de manier die God wil dat bezit gebruikt wordt? De belastingen van Keizers, Koningen en andere absolute machthebbers zijn en waren niet te vergelijken met de belastingen die we tegenwoordig betalen. Wij betalen belastingen ook om te delen met de armen, om de zorg te kunnen betalen en de hulp aan arme landen. De Keizer uit dit verhaal leefde zelf in weelde van die belastingen. Hij voelde zich zo machtig dat hij zich god op aarde voelde en zich ook zo liet vereren.

Jezus van Nazareth ziet het grote verschil met de God waarvoor hij volgelingen zoekt. Van die God mag je je geen beeld vormen. Naar Gods beeld is immers elk mens gemaakt, man zowel als vrouw. En de Wet van die God is niet als de wet van de Keizer, de absolute gehoorzaamheid aan de Keizer, maar je naaste liefhebben als jezelf als gehoorzaamheid aan God. Daarom kon Jezus rustig zeggen dat die keizer z’n heidense muntjes zelf  maar moest houden. In het oorspronkelijke Grieks staat dat ze zijn munten maar terug moeten geven.

Als er belasting betaald moet worden dan volgens de Wet die God al lang daarvoor in de woestijn had gegeven. Belastingen komen in onze dagen al lang niet meer alleen van absolute heersers. Al zijn er machthebbers genoeg die zich als godjes willen laten vereren. We hebben echter verenigingen die nadenken waarvoor we samen geld willen uitgeven, wie dat geld zou moeten betalen en die de uitvoering van die plannen ook controleren. Politieke Partijen heten die verenigingen, daar mag iedereen lid van worden.

Zo heel af en toe mogen we uitmaken wie we de beste vinden. Via onderhandelingen komt er dan een regering die de ideeën van de partijen uitvoert. Mensen die in het verhaal van Jezus geloven kijken dan welke vereniging zorgt voor de zwakken in de samenleving, waar echt wordt gedeeld, waar rechtvaardigheid te vinden is. Waar dus ook de rijken het grootste deel betalen en niet het grootste deel subsidie in de wacht slepen zoals nu nog bij de hypotheekrenteaftrek het geval is.

Daarom is belasting betalen niet genoeg maar moeten we ons actief bemoeien met wie ons regeert en hoe ze dat doen, wij hebben die mogelijkheid, wij kunnen vragen voor de armen te zorgen en niet de rijken te beschermen. Nivellering die de inkomensverschillen tussen arm en rijk kleiner maakt is voor ons een zegen en geen vloek. Vreemdelingen verdienen gastvrijheid en hulp bij het vinden van een toekomst, ook al kan dat niet in ons eigen land.

God vraagt ons om een andere wereld te scheppen. Gastvrij, zorgend, liefhebbend. In het slot van het Evangelie van Mattheüs draagt Jezus zijn leerlingen op iedereen te dopen, tot aan de einden der aarde en tot de aarde voltooid zal zijn. Dan zal God zien dat het goed is. Zo goed wordt deze aarde dat God zelf zijn tenten hier op aarde zal willen opzetten. Dan is er eten voor iedereen, dan zijn oorlogen uitgewoed en weet niemand meer wat oorlog is. Dan zijn alle tranen gedroogd en zal zelfs de zee haar doden teruggeven. Aan die aarde mogen we vandaag nog gaan werken en elke dag opnieuw. Aarzel dus niet, het werk wacht, vat dan aan.

Amen