Ds. René van der Rijst, 26 augustus 2018

Exodus 16:1-8
Marcus 8:1-9

Ik heb je liever dan brood,
al zegt men ook dat het niet kan
en al kan het ook niet.
Liever dan vrolijkheid of regen,
liever nog dan ik heb je lief.

Woorden uit een gedicht van Hans Andreus.

Ik heb je liever dan brood…
Maar in de woestijn, waar niets is, heb je misschien toch liever brood.
Als je niets te eten hebt, de honger aan je knaagt…
En toch wil God liever zijn dan brood.
Dat wij hongeren en dorsten naar hem, de levende God.
Zoals een hert reikhalst naar levend water.
Te vaak, denk ik, vrees ik, ruilen we de liefde in voor brood, voor zekerheid, geld op de bank. Te vaak ruilen we God in voor iets wat meer tastbaar is, zichtbaar.

Ze zijn ontkomen uit Egypte, uit de slavernij. Weg van de schijnbaar almachtige farao.
Maar van binnen zijn ze slaaf gebleven. Ze hebben hun ‘slavenziel’ meegenomen.
Als je groot bent geworden met de gedachte, dat je er niet toe doet; als je nooit zelf hebt leren denken, alleen gehoorzamen; als je altijd afhankelijk bent gehouden en ieder verzet hardhandig onderdrukt werd – hoe kun je dan ooit vrij zijn?
Hoe kun je vrij zijn, als je de onvrijheid meedraagt in je ziel?
Hoe kun je een groot mens worden, als je altijd bent klein gehouden?
Ik kom ze tegen soms, mensen die zijn opgegroeid met ingekerfd in hun hart, hun ziel, dat ze niets waard zijn. Mensen die geen beslissing durven te nemen. Die altijd nog de goedkeuring van hun vader, hun moeder, hopen te krijgen. Daar achteraan rennen als een hond achter een bot.
Onvrij in hun ziel. Een leegte in hun hart. Mensen die tot slaaf zijn gemaakt.

Van de zomer waren we in Berlijn in de voormalige gevangenis van de Stasi. Waar mensen totaal werden afgebroken, lichamelijk, geestelijk. Voortdurend in de gaten gehouden, gecontroleerd, gedesoriënteerd. Ze wisten niet eens waar ze waren. Je moest ’s nachts op je rug slapen, handen boven de dekens. Als je je in je slaap omdraaide, werd er met een stok op de deur geslagen, waardoor je wakker schrok. Totale onvrijheid. Dat is ‘Egypte’.
Het is een wonder, dat er mensen zijn, die daarna toch weer enigszins ‘vrij’ zijn geworden. Sommige ex-gevangenen verzorgen tegenwoordig de rondleidingen.

Daar zijn ze vandaan gekomen – het volk van God. Mocht u nog eens in Egypte komen – bedenk dan dat de piramides gebouwd zijn door mensen zoals zij. Bedenk dan, hoeveel van hen het niet hebben overleefd.
Het lijkt raar, dat ze daarnaar terugverlangen. Dat ze mopperen tegen Mozes: ‘Waarom heb je ons niet in Egypte gelaten, daar hadden we tenminste te eten.’
Maar zo gaat dat. Ons geheugen is selectief. In Oost-Duitsland hadden ze er woord voor, voor dat terugverlangen naar de duidelijkheid van toen: ‘Ostalgia’.
We hebben, blijkbaar, soms liever de zekerheid van het bekende, dan te kiezen voor een onzekere vrijheid. We idealiseren het verleden, uit angst voor de toekomst. ‘Vroeger was alles beter.’
Mozes moet maar voor farao spelen, vindt het volk. ‘Geef ons te eten,’ eisen ze. Als de kinderen die ze zijn, moet Mozes voor hen de almachtige vader spelen – en dat verlangen ze ook van God.
Kindergeloof is het: je hand ophouden bij God. Bidden om de vervulling van jouw wensen. God als grote probleemoplosser, die de gaten vult in ons bestaan. Kindergeloof in een Sinterklaasgod.
God geeft hun brood, hij laat het brood regenen in de woestijn. Zo is hij dan ook wel weer.
Maar niet zomaar. Hij verbindt er regels aan: niet pakken wat je pakken kunt, niet graaien, oppotten, verzamelen. Geen brood op de bank zetten, maar erop vertrouwen, dat er genoeg zal zijn.
Stel je voor: in Egypte wisten ze nooit, of ze morgen te eten zouden krijgen. In Egypte was iedere dag een strijd om te overleven. Daar moest je pakken wat je pakken kon.
Zoals mensen die de oorlog mee hebben gemaakt, soms nog steeds voedsel hamsteren voor je weet maar nooit.
Maar dat mag allemaal niet meer. Ze moeten leren vertrouwen, oefenen in vertrouwen. In samen delen ook. Niet meer dan je nodig hebt – maak je geen zorgen voor de dag van morgen. Kijk naar de vogels in de lucht. Het gaat erom dat ze vrij worden van de angst ‘krijg ik wel genoeg’, ‘kom ik wel aan mijn trekken?’
Omdat een mens niet leeft van brood alleen.
Omdat brood alleen uiteindelijk ons hart niet vult. We ons bestaan geen zin kunnen geven, door ons te omringen met mooie spullen. Omdat het leven meer is dan eten en drinken.
Omdat God hoopt, dat wij hem liever hebben dan brood, liever dan vrolijkheid of regen. En niets liever heeft, dan dat wij vrij blijven, vrij worden van alle ‘goden’, die dwingen, eisen, voorschrijven, oordelen. Vrij van alles waar we ons hart aan verpanden, onze zinnen op zetten – maar wat niet God is.

De mysticus Johannes van het Kruis schrijft:

Om te geraken tot het smaken van alles –
heb smaak in niets;
om te geraken tot het weten van alles –
wil niets weten;
om te geraken tot het bezit van alles –
wil niets bezitten;
om te geraken tot wat je nog niet bent –
moet je gaan langs de weg van het niet zijn.

Paradoxale woorden, natuurlijk. Maar wie alles wil bezitten – wordt daar al snel door bezeten. Wie steeds maar achter nieuwe ervaringen aan rent, raakt zichzelf kwijt. Wie alles uit het leven wil halen, vergeet erbij stil te staan.
Met het brood dat in hun handen valt – ‘geef ons heden ons dagelijks brood’ – ontvangen ze het leven als geschenk. Het leven dat niets nodig heeft, om er te mogen zijn: geen versiering, geen goede daden. God heeft ons mensen liever dan brood – al zegt men ook dat het niet kan.
Ik hoef geen ander te zijn – dikker, dunner, beter dan ik ben, rijker, armer – maar mag mij zelf aanvaard weten, gekend, geliefd.

Het aller moeilijkste is, denk ik, jezelf aanvaarden, omdat je aanvaard bent.
En daarom zoeken we erkenning bij anderen. Daarom omringen we ons met mooie spullen. Daarom willen we goed doen – om te bewijzen dat we er mogen zijn. Daarom verbergen we ons zelf, laten we ons niet kennen. Daarom klampen we ons vast aan het leven – alsof het alles is, wat we hebben.
Maar hij geeft het zijn beminden in de slaap.
Zo te leven – met ogen die wonderen zien; oren die het onuitsprekelijke verstaan; open handen om te geven, te ontvangen; voeten die gaan, op weg naar het beloofde land.
En te geloven – meer is niet nodig – dat hij erbij is.