Ds. René van der Rijst, 1 januari 2017

Numeri 6: 22-27
Lucas 2: 21

Een aantal jaar geleden zag ik op Studio Sport een verslag van een wielerwedstrijd ergens in Brabant.
Voordat de wedstrijd begon, zegende de plaatselijke pastoor het peloton door wijwater over hen te sprenkelen.
Zo halverwege de wedstrijd zat er een scherpe bocht in het parcours. Het peloton sloeg keurig links af – op één renner na, die rechtdoor het weiland in reed.
Half onderuit gaand riep hij, achterom kijkend naar de camera: ‘En ik was nog wel gezegend.’
Ik neem aan, dat als u straks gezegend naar huis gaat, dat u dan zelf ook een beetje uitkijkt… De zegen behoed je niet voor uit de bocht vliegen.

Het is het allereerste dat God doet, als hij de mens gemaakt heeft. Het allereerste dat hij tegen hen zegt: woorden van zegen. Het allereerste dat de nieuwbakken mensen horen. God zegende hen en zei: ‘Wees vruchtbaar, wordt talrijk, vervul de aarde.’
De mensen krijgen van God de ruimte. Hij belooft hen toekomst. En hij geeft hen een opdracht: ‘Vervul de aarde.’ Vervolmaak de aarde. Want de aarde is niet af. God legt haar in handen van ons mensen. Hij geeft ons de ruimte en de tijd om de aarde te vervolmaken. God verbindt zich met mensen om daar samen aan te werken.
De besnijdenis, op de achtste dag, is het teken van dit verbond.
God zegent Abraham – hij geeft hem de ruimte en de tijd – en draagt hem op voortaan alle jongetjes te besnijden. Mannen moeten hun eigen wensen en verlangens besnijden, hun eigen ‘potentie’. Om te leren dat wij de mooiste dingen in het leven niet maken kunnen. Dat het grootste geluk buiten onze macht ligt – maar ons geschonken wordt. De dingen die echt van waarde zijn in het leven – liefde, vriendschap, geluk – zijn een ‘zegen’.
Blijkbaar moet de mens dat langs pijnlijke weg leren. Ik zal u de details besparen, maar besnijdenis is een pijnlijk gebeuren.
Kijk naar Jacob, die zijn leven lang probeert de zegen te pakken, te veroveren. Die het leven in eigen hand probeert te houden en telkens opnieuw met een harde dreun tegen zijn grenzen aanloopt. Zijn leven lang worstelt hij met God en alleman, tot God hem in een laatste gevecht aan zijn heupspier treft – vermoedelijk een eufemisme voor zijn meer edele delen.
Pas als hij de zegen kan ontvangen, kan hij ook tot zegen zijn.

Gods zegen werkt niet automatisch.
Dat roept ook vragen op: als wij dan gezegend zijn, waarom gaat het de één goed en de ander niet? Waarom wordt de één gezegend met overvloed en komt de ander te kort?
Maar misschien is het zinvoller om aan de andere kant te beginnen.
Bedenk eens, waar u allemaal mee gezegend bent.
Hoe langer je daarover na denkt, hoe meer ‘zegen’ je ontdekt.

Daar begint het verhaal van God met mensen mee: met zegen. De Bijbel begint daarmee. Wij spreken Gods zegen uit over kinderen als wij dopen.
Iedere nieuwe week begint met Gods zegen. Zelfs na een donderpreek volgt aan het einde van de dienst toch altijd de zegen.
Aan het begin van iedere nieuwe week krijgen we de ruimte en de tijd.
Vandaag beginnen we er een nieuw jaar mee.
Een nieuw jaar om tot zegen te zijn.
Want zegenen is niet alleen iets, wat God doet. Zegenen is ook iets, wat wij kunnen doen. Wij hebben de keuze om voor elkaar tot zegen te zijn – of een vloek voor elkaar te zijn. Om de ander op te bouwen – of af te breken. Om de ander de ruimte en de tijd te geven – of de ander de ruimte en de tijd te ontnemen.

Ik kwam een mooi verhaal tegen over een school waar het bepaald niet goed mee ging. De sfeer tussen de leraren onderling was slecht, net als die tussen de leerlingen. De examenresultaten waren slecht. Het aantal leerlingen op die school was met de helft gedaald.
De leiding van die school vroeg een rabbijn om hulp.
Nadat hij hun verhaal gehoord had, zei hij: ‘Jullie moeten meer vieren.’
‘Ja maar,’ zeiden ze, ‘wij hebben niets te vieren.’
‘In dat geval moet je iets zoeken om te vieren. Als een bepaalde leerling het deze week iets beter gedaan heeft, dan de vorige, vier het. Als iemand jarig is, vier het. Als het dinsdag is, vier het.’
Dat deden ze – ze begonnen hun zegeningen te tellen, en te vieren. En vanaf dat moment ging het beter met die school.

Met name via social media is het tegenwoordig heel gemakkelijk om het omgekeerde te doen: niet te zegenen, maar te vervloeken. Het schijnt dat nergens ter wereld politici zoveel hatemail krijgen als in Nederland.

Ik vind het wel een mooi voornemen voor het nieuwe jaar.
Ook voor mij zelf. Ik ben ook sneller met kritiek, met een negatieve opmerking, dan met complimenten.
Laten we kijken naar wat we te vieren hebben. Laten we ons afvragen bij wat we zeggen en doen: is dit tot zegen? Bouwen we op, of breken we af? Werken we zo mee aan de vervolmaking van de aarde?
U allen: veel heil en zegen voor het nieuwe jaar.