Ds. René van der Rijst, 16 april 2017 PASEN

Johannes 19: 16b-30 en Johannes 20: 1-18

Were you there, when they crucified my Lord?
Was je erbij, toen ze onze Heer kruisigden?

Maria was erbij. Ze was er getuige van dat haar zoon, onschuldig, werd gekruisigd.
Ze zag hem pijn lijden. Ze zag hem sterven.
Eindeloos vaak is het geschilderd en op muziek gezet: Maria bij het kruis – Stabat mater – Maria met het dode lichaam van haar zoon in haar armen.
We kunnen ons nauwelijks voorstellen, hoe dat geweest moet zijn voor haar. Haar geliefde zoon die voor haar ogen sterft. Zij was erbij. Ze moet zich haast afgevraagd hebben: waar is zijn vader nu? Kan hij het aanzien, het lijden van zijn geliefde zoon?

Maria was erbij, toen ze hem kruisigden. Maar daarna… daarna verdwijnt Maria uit het verhaal. Geen van de Evangelisten vertelt dat Maria erbij was, op Paasmorgen.
Niet één van hen vertelt dat Maria haar zoon terug krijgt.
Maria van Magdala is er. Volgens andere Evangelisten ook Maria de moeder van Jakobus. Ze lijken allemaal wel ‘Maria’ te heten – maar die ene Maria, de moeder van Jezus, zij ontbreekt. Juist zij, die je het zo gegund zou hebben dat ze haar zoon terug kreeg. Maria. De ‘moeder’ bij uitstek.
Volgens een verhaal uit de Katholieke traditie bewaakt zij de achterdeur van de hemel. Als Petrus, aan de voordeur, weer eens te streng is, dan zet zij de achterdeur op een kiertje. Roept ze ‘Kom maar binnen hoor.’
In de Oosters Orthodoxe traditie wordt Maria zelfs ‘moeder Gods’ genoemd.
Voor de meeste van ons, Protestanten, is dat misschien wat teveel eer. Een gewoon meisje, dat opgehemeld wordt tot ‘moeder Gods’.
Maar als God een moeder heeft – dan is het vast iemand als zij.
Maria. Dat zijn de dwaze moeders in Argentinië, in Gaza en Jeruzalem. In Aleppo, Damascus, Bagdad. Al die moeders, ver weg en dichtbij, die hun kind niet willen vergeten. Want hoe zou een moeder haar kind kunnen vergeten?

Maar ze is er niet bij, op Paasmorgen. Juist zij ontbreekt.
Dat is geen toeval. We zijn gewend geraakt de bijbel te lezen als een soort verslag. We lezen de Bijbel soms alsof we de krant lezen. Maar dit is Evangelie, verkondiging. Het is een poging woorden te geven aan waar geen woorden voor zijn. Het geheim van het leven. Het geheim van God. Dat alleen in beelden verteld kan worden.
We kunnen daar niet achter kijken. We kunnen niet achter het verhaal kijken en vragen: ‘Ja maar, wat is er nou precies gebeurd?’ Of: ‘Hoe kon dat?’
Zie het verhaal als een compositie, waarin iedere noot op z’n plek staat en die toewerkt naar een grandioze finale. Of misschien beter nog een dans, waarin er steeds van partner wordt gewisseld.
Dat is wat er gebeurt, na Pasen, en eigenlijk al voor Pasen, onder het kruis. De gemeenschap van vrienden rond Jezus, die door zijn dood uiteen wordt geslagen, staat op uit het graf. Een nieuwe gemeenschap van familie van God.

Het begint ermee dat Jezus naar Johannes wijst en tegen Maria zegt: ‘Dat is je zoon.’ En tegen Johannes: ‘Dat is je moeder.’ Het gaat er niet om, dat Maria een nieuwe zoon krijgt. Dat zou wreed zijn. Alsof een zoon een goudvis is – als hij dood gaat, dan koop je gewoon een nieuwe. Het gaat er om dat onze rollen niet vastliggen – en dat daarmee ook ons levenslot niet vastligt. Alles kan anders worden.
Zo ook in de tuin, waar Maria van Magdala de plaats inneemt van de moeder van Jezus en een tuinman de plaats inneemt van Jezus. Misschien was het echt gewoon de tuinman. Misschien was het echt Jezus. Daar komen we niet achter. De tuinman kan Jezus zijn. Jezus kan een tuinman zijn. Je kunt moeder worden zonder het te zijn, of vader. Maria van Magdala, vrouw met een verleden, wordt de eerste getuige van de opstanding. Niet alleen hij leeft. Ook zij komt tot leven, staat op.
Sommigen van ons zijn vaders of moeders, opa’s of oma’s. Anderen niet. Sommigen hebben een relatie, anderen niet meer, of nooit gehad.
In het Evangelie wordt iets zichtbaar van een heel nieuw verband van mensen. Een nieuw soort ‘familie’, een nieuw soort ‘leven’. Mensen die elkaars vaders en moeders zijn, broers en zussen, zoons en dochters. Want Gods liefde is te mooi, te groot om zich te laten beperken in afgepaste relaties.
Er vindt een soort dans plaats in het Evangelie. God danst met mensen in het rond, net zo lang tot je niet meer weet wie je voor je hebt: is het een tuinman, een vluchteling of een toiletjuffrouw – of toch Christus? Ieder mens kan Christus zijn, in ieder mens kan iets van God opstaan.
Je bent niet wie je bent, niet voor eeuwig en altijd. Je bent niet voorgoed Maria van Magdala, ‘zondares’ of Petrus met een grote mond maar dan toch een te klein hartje. Verweesde moeder Maria. Maar wel, hoe dan ook, kind van God – en daarom zijn wij broers en zussen.
Pasen – dat is een overweldigende ervaring van liefde sterker dan dood, die alles in een nieuw licht plaatst. Waardoor we ons zelf en de ander met andere ogen gaan zien.

Dat is wat Jezus steeds weer laat zien. De mensen zien een overspelige vrouw. Jezus zegt: ‘Kijk, een dochter van God.’ Ze zien een blinde. ‘Kijk nog eens goed, jij bent een kind van God.’ Ze zien een tollenaar, een farizeeër. Ook jij, kijk maar goed, kind van God. Kijk om je heen. Wie zie je allemaal?
En kijk nu nog eens. Zie hen als mensen van God. Hoe zou het zijn, als je hen zag als je broer of zus. Of misschien wel als een vader- of moederfiguur?

Maria, dat zijn wij samen, de ‘moederkerk’. Wij samen ‘moeder Gods’. Als een kerk iets is, dan misschien wel vooral dat: een ‘moederkerk’. Een plaats om te schuilen bij elkaar. Een ruimte waar je je verhaal kwijt kunt, op verhaal kunt komen. Een plek om thuis te komen, thuis te zijn. Vergeven te worden en nooit vergeten.
Mensen die – als goede moeders – hun ogen niet sluiten voor het lijden, het onrecht. Die waken in de nacht. Hopen. Bidden. Troosten.
Maar ook: mensen die getuigen van wat zij niet gezien hebben, alleen ‘van horen zeggen’. Dat hij leeft. Dat hij voortleeft, hoe dan ook. Dat het einde het einde niet is. Dat God ons niet loslaat. Dat hij leeft – en opstaat in ons midden.