Ds. Wessel Westerveld, 16 april 2017 PASEN

Marcus 16: 1-6

 Het is wáár.
Jezus leeft.
Op een wonderlijke wijze leeft Christus.

(?)

Morsdood gemarteld aan een kruis
– hoe dood wil je hem hebben…
en op deze paasmorgen lijkt het zelfs erger te worden, nóg doder, nog ‘nietser’ –
want zijn lichaam is weg…
en de vrouwen zijn bevreesd, ontsteld, verbaasd…
Alsof zij ook denken:
Nu is hij nog doder,
die mens van wie wij houden,
en die wij zoeken te zalven…
Wat nu…?
Maar dan:
Een jongeman in een wit gewaad – een engel?
“Hij is opgewekt, hij is niet hier;”
Niet hier is hij
in het graf van dood en steen ervoor of zand erover –
net als Lazarus is hij in dat graf van dood en steen en zand erover
té dood, té niets, té onbestaanbaar.
“Hij is opgewekt, hij is niet hier;”
Zoek zijn leven!
Dit is geen rustplaats, dit graf,
het is een doorgangsplaats.
Ga terug naar het leven,
in gedachtenis aan zijn leven met jou,
jouw leven met hem –

en de vrouwen vluchten weg van het graf –indachtig het liedje van Oosterhuis?
Niet in het graf van voorbij…
(…)

Het is wáár.
Jezus leeft.
Op een wonderlijke wijze leeft Christus.
Als een leeg graf met engelen – die ons lichtgevend aanzien.
Ze kennen de vraag, de schreeuw:
Waar is het lichaam van Christus?!
En ze zijn als het ware ook het antwoord:
Wij, jullie, mensen als engelen, wij zijn het lichaam van Christus.
Rol de stenen weg,
van schuld en angst, van pijn en onrecht,
van vergeefsheid en eenzaamheid –
en verlaat het graf!
(…)

Het is wáár.
Jezus leeft.
Op een wonderlijke wijze leeft Christus.
Misschien ook wel zoals Remco Campert spreekt over zijn goede vriend Rudy Kousbroek,
die net als Jezus, ook dood is.
Hij zegt: “Bijna al mijn vrienden zijn al dood. Dat is enorm treurig. Iets waar je niet aan went. Ik droom vaak over ze. Dan leven ze weer even. Een paar nachten geleden kwam Rudy Kousbroek op bezoek. Dan zitten we weer te praten, net als vroeger. En dan wéét ik dat ik droom, maar dat hindert niet. Dan voel ik me zo thuis, teruggekeerd in de veiligheid van vroeger. Als ik wakker word, ben ik niet alleen droevig, maar ook opgewekt. ‘Fijn, ik heb Rudy weer ontmoet’.”

En dan dicht hij die prachtige regels:
vrienden voor altijd
vergeet dat niet
sterven is geen excuus.

Ik hoor dan:
Ik die leef draag jou, mijn vriend,
als ware jij nu deel van mijn lichaam – van wie ik ben,
namelijk jij-en-ik
ben ik.

Want vrienden voor altijd
vergeet dat niet
sterven is geen excuus.

Is dat hoe ook Christus leeft?
In ons, Christus-en-wij, wij-en-Christus,
vrienden voor altijd
vergeet dat niet
sterven is geen excuus?
(…)

Het is wáár.
Jezus leeft.
Op een wonderlijke wijze leeft Christus.

Kijk, hier is hij weer (beeld laten zien)
hij geeft weer ons zijn handen, (handen laten zien van het Christusbeeld en uitdelen)
hij is niet alleen van ‘er was eens’,
hij is van ‘er is nu’,
IK-BEN,
IK-ZAL-ER-ZIJN,
hier, mijn handen,
voor jou om in gedragen te worden,
van jou om te dragen!

Want vrienden voor altijd
vergeet dat niet
sterven is geen excuus.
(…)

Jezus leeft.
Op een wonderlijke wijze leeft Christus.
Wie toch is hij, die maar niet sterft?
Wij zijn het.

En dan zal ik leven.
– Immanuelkoor zingt: Dan zal ik leven (muziek Oomen, tekst Oosterhuis)
Het zal in alle vroegte zijn – als toen.
De steen is weggerold. Ik ben uit de grond opgestaan.
Mijn ogen kunnen het licht verdragen.
Ik loop en struikel niet. Ik spreek en versta mijzelf.
Mensen komen mij tegemoet – wij zijn in bekenden veranderd.
Het zat in alle vroegte te zijn – als toen.
De ochtendmist trekt op. Ik dacht een dorre vlakte te zien.
Volle schoven zie ik, ranke halmen, aren waarin de korrel zwelt.
Bomen omranden het bouwland. Heuvels golven de verte in,
Bergopwaarts en worden wolken.
Daarachter, kristal geworden, verblindend,
de zee die haar doden teruggaf.
Wij overnachten in elkaars schaduw.
Wij worden wakker van het eerste licht.
Alsof iemand ons bij naam en toenaam heeft geroepen.
Dan zal ik leven.