Ds. René van der Rijst, 7 mei 2017

Samuel 1: 19 – 27

Deze en de komende zondag gaat het over ‘helden’. Net na 4 en 5 mei. De oorlog die al 72 jaar voorbij is, maar voor sommigen toch nooit voorbij gaat. De oorlog die de vorige eeuw verdeeld heeft in ‘voor en na de oorlog’. Ik ben van na de oorlog – ruim. Ik ken de oorlog alleen uit verhalen. Maar misschien moet je de oorlog wel meegemaakt hebben om echt te weten wat dat is.

Het zou te gemakkelijk zijn als ik nu zou zeggen hoe ze het toen hadden moeten doen. Of om te denken, dat ik in de oorlog een held geweest zou zijn.

Toch moet die vraag, denk ik, gesteld worden: wat zou ik hebben gedaan? Ook al is dat een beetje droogzwemmen en ook al weet je nooit of je dat inderdaad gedaan zou hebben. Maar toch. Om te leren van de oorlog. De vraag stellen ‘wat zou ik hebben gedaan’ vooral met oog op ‘hoe leef ik nu?’ Wat betekent het nu om een ‘held’ te zijn?

Zo lezen we, denk ik, ook bijbelverhalen. Verhalen over mensen van vlees en bloed, mensen als wij.
Met steeds de vraag: wat zou ik doen?

We luisteren nu eerst naar Davids loflied op de ‘gevallen held’ Saul. Saul is gevallen in de oorlog tegen de Filistijnen, samen met zijn zoon Jonathan. Helden waren het, zingt David. Maar wat zijn helden?

Overweging

Niet ver hier vandaan, op de brug over de Jan Gijzenkade zijn op 12 februari 1945 acht mannen door de Duitsers geëxecuteerd. Drie maanden voor het einde van de oorlog.

Eén van hen, Henk de Jong, was een collega van mij. Hij was predikant in Venlo, waar hij betrokken raakte bij het verzet. Later dook hij onder in Amsterdam, waar hij opgepakt werd. Toen hij vermoord werd, was hij 33 jaar oud.

Een ooggetuige, een meisje van 17, door de Duitsers gedwongen toe te kijken – één van de vrouwen onder het kruis – vertelt later:
Wij moesten van de Duitse soldaten langs de kade gaan staan. Toen arriveerde de Duitse overvalwagen met SS’ers en soldaten en acht schamel geklede personen, waaronder een zeer lange man en een jonge man. De oudere man had zijn arm om de snikkende jonge man. Ik was zo ontsteld van het feit dat deze (wat ik dacht) vader en zoon tezamen vermoord zouden worden, dat ik mijn ogen niet van hen kon afhouden. Hij sprak tot de anderen en de jonge man, kalm en zijn ogen waren vol met, wat ik wil noemen, ‘heiligheid’ en ‘liefde’.

Was hij een held?

Ik denk dat hij zichzelf zo niet gezien heeft. Dat hij als mens, en als gelovige gewoon heeft gedaan wat hij meende te moeten doen. Opkomen voor wie in nood zijn, vervolgd worden. De hoop levend houden.
Als er iemand aanklopt voor eten, voor onderdak, een schuilplaats, dan laat je hem niet buiten staan. En van het één zal het ander gekomen zijn.

Maar toch, een mens om op te leunen. Zo zou je het Hebreeuwse woord voor ‘held’ kunnen vertalen. Een held is een ‘gabber’ – een sterke man, maar ook een vriend. We kennen dat woord van ‘Gabriel’, Gods gabber. Een mens om op te leunen. Zo’n mens mag je ook een engel noemen.

Hoe zijn de helden gevallen?

David zingt een treurlied voor zijn ‘gabbers’. Voor Saul en Jonathan – wiens liefde David liever was dan die van vrouwen.

Saul. Held tegen wil en dank. Hij wilde helemaal geen koning worden. Hij verstopte zich, toen er één gekozen werd. Maar hij werd het toch.

Hij is er in de geschiedenis niet best afgekomen. Hij was de eerste koning van Israël – maar zijn koningschap mislukte.

Toch houd ik van Saul. Misschien wel omdat ook hij lang was. Hij stak boven iedereen uit – maar dat betekent nog niet dat je uitstekend bent.

Waar andere, kleinere mensen, er misschien wel eens naar verlangen gezien te worden, wenste Saul af en toe dat hij niet gezien werd. Dat ze niet naar hém keken, dat ze iemand anders zochten.

Ik heb nooit begrepen waarom David een betere koning was dan hij. Beide namen ze het niet zo nauw met Gods geboden. Het enige is dat David mooiere liedjes zong.

We zouden Saul nu waarschijnlijk manisch depressief noemen. Of misschien liep hij een trauma op door de oorlogen die hij moest voeren. Hij was niet dat soort held die met droge ogen en een koud hart zijn vijanden versloeg – als dat soort helden al bestaat. Denk aan de soldaten die teruggekomen zijn uit Srebrenica of Afghanistan. Vele van hen zijn voor het leven getekend.

Saul ging van grote hoogten naar diepe diepten. Van momenten waarop hij alles kon naar tijden dat hij zichzelf volkomen waardeloos voelde en tot niets goeds in staat.

Hij was te aardig, als hij dat niet had moeten zijn. Hij was te streng en te strikt als hij medelijden had moeten hebben.

Een beetje onaangepast. Onhandig. Verlegen. Maar ook een vulkaan die plotseling uit kan barsten. Kortom: hij was zo menselijk als mensen maar kunnen zijn.

Saul pleegt uiteindelijk zelfmoord. Als hij geen kant meer op kan, geen uitweg meer ziet.

Hij was geen superman. Hij had geen superheldenpak waardoor hij ineens iemand anders werd. Hij bleef altijd zijn eigen menselijke zelf.

En toch, God moet iets in hem gezien hebben, een verborgen talent. God ziet vaak meer in ons, dan wij zelf zien. Maar Saul kon het niet terugvinden. Hij zag niet wat God zag. Zoals hij God ook nogal eens kwijt was in zijn leven. Te vaak het gevoel had, dat hij er alleen voor stond.

Toch bezingt David hem als een held. Geen kwaad woord wil hij horen over Saul. Ondanks alles was hij iemand om op te leunen. Een mens om van te houden. Dat vooral zingt David over Saul en Jonathan: ik heb van jullie gehouden.

Misschien kunnen we ook alleen van menselijke mensen houden. Van mensen met fouten en gebreken.

Sommige, wat oudere mensen hier, hebben mensen gekend, die in de oorlog een ‘held’ waren. Misschien is hier zelfs nog een enkele ‘oorlogsheld’.

Mensen, vermoed ik, die zichzelf helemaal niet zo bijzonder vonden. Die zichzelf geen held vonden. Maar gewoon deden wat ze moesten doen. Die deden, wat ze verstonden als hun ‘roeping’. Met frisse tegenzin misschien wel – zoals Saul.

Mensen die vonden dat je een ander niet in de kou kunt laten staan. Joden. Onderduikers. Vluchtelingen. Mensen om op te leunen. Die tegelijk zelf ook af en toe wankelden.

Mensen om van te houden.

Saul is beide tegelijk. Een held en soms een lafaard. Een overwinnaar en een slachtoffer. Iemand die zichzelf overwint – en iemand die voor zichzelf op de vlucht slaat. Hij kan niet mét God en hij kan niet zónder God. God vraagt teveel van hem – maar hij zou zo graag nog meer willen doen.

Een lange man, die zich soms heel klein voelt.

Dat alles maakt van Saul, zingt David, een mens om van te houden. Waar Saul zelf dan natuurlijk weer aan getwijfeld zou hebben.

Ik hou van Saul. Omdat ik iets van mij zelf in hem herken. Omdat ik iets van jullie in hem herken. Menselijke mensen. Mensen om op te leunen – maar ook mensen die soms zelf een leuning zoeken, maar dat liever niet toegeven. Mensen met een roeping – waar je soms liever van af wilt.

Mensen waar God iets in ziet. Mannen en vrouwen op wie God kan steunen – maar die tegelijk ook weten dat niet alles van hen afhangt, maar dat God er ook nog is.