Ds. Wessel Westerveld, 2 april 2017

Johannes 11: 1 – 44

 

“Kom hierheen, naar buiten!”, zegt Jezus tegen Lazarus, die al vier dagen in een graf ligt dood te zijn. En dan staat er: “En de gestorvene kómt eruit…”
Daar ligt wel een puntje… dat wij doodgaan. Dat wij en onze geliefden ooit afgelopen zijn – toch? Hoe zit het dan met God? Van die dingen dus…

                                                                                                                              Roger Wagner:
Lazarus (Psalm 49)
(Bron: www.artway.eu)

Er was eens een dominee.
Hij vertelde aan een groep kleuters het verhaal van Lazarus.
Hij kon dat goed, verhalen vertellen, misschien was ‘ie daarom ook wel dominee geworden,
en de kleuters hingen aan zijn lippen – u kent dat wel, met van die opengesperde mondjes en grote ogen.
En de dominee – aangemoedigd door deze intense aandacht – vertelde steeds vuriger:
“Lazarus dood, Lazarus dood, Lazarus dood…” ging het maar door het hoofd van Jezus.
Hij was boos, verdrietig, huilend en in de war:
“Potverdulleme!
Hoe kan mijn goede vriend Lazarus zomaar dood zijn! Ik ga er naar toe, ik moet er heen!”
En Jezus ging naar het graf van Lazarus.
Waarom?
Dacht ie dat ‘ie Lazarus nog zou zien?
Dat ‘ie daar zou zijn?
Hij is toch dood?

Maar Jezus ging.
En natuurlijk kon hij hem niet meer zien,
nee, logisch, hij was al begraven, Lazarus!
Al vier dagen!
Jezus was veel te laat!
En er lag een dikke Steen op z’n graf…
Dus…

Maar Jezus zei: “haal die grote steen weg!”
En de mensen deden dat
– puffend en zuchtend, maar met alle kracht die ze in zich hadden.
En toen de steen weg was,
en het graf open,
toen ging Jezus daar naar binnen,
en uit alle macht schreeuwde hij:
“Hé, Lazarus, hierheen, naar buiten!”

En daar komt ‘ie aan, Lazarus,
daar komt ‘ie aan,
met z’n doodskleren nog aan,
uit zijn graf omhoog…!“

De dominee stopt even.
Hij kijkt rond – het is muisstil…
totdat er – ineens – een jongetje opspringt,
en hij roept het uit:
“Mijn opa is ook dood! “
(…)

Aangrijpend.
Ik hoor een jongetje dat messcherp de feitelijkheid verwoordt.
Opa is dood,
en hij kan roepen wat ‘ie wil,
maar z’n opa komt niet meer.
Dode mensen komen hun graf niet uit.
Zou dat jongetje dat dan niet geweten hebben?
Zou hij echt gedacht hebben, dat zijn opa weer levend kan worden?
Zou hij gehoopt hebben dat de dominee aan Jezus zal vragen, dat ‘ie ook zijn opa roept, zoals Lazarus…?

“Mijn opa is ook dood!“
Ik hoor nog iets.
Verder weg, als een soort echo van de feitelijkheid van de dode opa, maar toch.
Zegt het jongetje niet ook
Opa, nou ben je dan wel dood, maar ík weet jou nog!
Ik hoor nog je stem,
ruik nog de lucht van je sigaren,
zie nog de twinkeling in je ogen als wij samen oma een poets bakten,
opa, ik weet jou nog!
Je bent nog niet afgelopen…
Dat is óók aangrijpend!
De band tussen opa en het jongetje – de dode en de levende, de dood en het leven –
komt in de barmhartige handen van het jongetje te liggen, de levende, het leven.
Want opa is immers dood,
dus moet nu het jongetje ervoor zorgen,
dat hij er wel bij blijft, zijn opa, bij hem, in het land van de levenden…
Ontroerend.

Ik zal er zijn voor je, opa… en jij voor mij, hoe dood je ook bent…je doet er toe, nog steeds.
IK-ZAL-ER-ZIJN-VOOR-JOU…
Het jongetje is de Godsnaam…

Ieder mens is natuurlijk zijn eigen ‘jongetje’ uit het verhaal
en ieder mens heeft ook zijn eigen ‘opa die dood is’.
Misschien denken we wel net als dat jongetje bij het verhaal van Lazarus aan onze eigen doden.
Mijn dochter is ook dood
Mijn man is ook dood
Mijn moeder is ook dood
Mijn vriend is ook…

Jezus met Lazarus,
het jongetje met zijn opa,
en wij met onze doden,
wij doen het in a way allemaal – doden ons leven in roepen…
Doden en levenden trekken samen op.
Ook in het evangelieverhaal.
“Kom hierheen, naar buiten!’, zegt Jezus.
En de gestorvene kómt eruit…”

…Ja… Doden en levenden trekken samen op…
Maar levend wordt de dode niet meer…
Zo is het.
Doden worden niet levend.
We zijn geen helden uit computerspelletjes met zeven levens…
Ook Lazarus niet.
Dat hij dood is, Lazarus – dat zij dood zijn, onze doden – is onmiskenbaar.
Plastisch wordt in het verhaal gezegd, dat er een lijklucht hangt.
Na vier dagen is het lichaam al vol in ontbinding…
En naast de lichamelijke kenmerken van de gestorvene,
horen we ook de sterke emoties die bij dood en verlies horen.
‘Woede bevangt zijn geest en alles in hem is in verwarring’, staat er over Jezus.
En: “Jezus breekt uit in tranen”.
Het evangelie vertelt geen sprookjes – dood stinkt en is verdrietig en maakt woedend…
Zo is het.
Maar het is niet alles.
Vol verbeeldingskracht, om deze realiteit het hoofd te kunnen bieden,
zoekt het evangelie naar God en zijn Koninkrijk
in de mensenwereld van leven en sterven.
En dus zien we Lazarus levendig voor ons als Jezus roept: “kom hierheen, naar buiten!“
en daar komt hij…zijn graf uit.
Maar niet als de levende.
Als de gestorvene komt hij eruit.
En de gestorvene kómt eruit.

Levend als gestorvene komt Lazarus tot Jezus, zoals onze doden tot ons komen.
In een andere staat.
Misschien zoals David Bowie het noemt het in de musical Lazarus
‘the dying man who cannot die’
Jezus’ roept aan het graf wat wij ook roepen,
die roep naar het graf is een roep van verlangen en ontzetting.
“Kom hierheen, naar buiten!’
wees niet dood – ik mis je, ik houd van je, blijf bij mij, kom!
Ik zie je, geen graf verbergt jou en wie jij bent geweest…kom nou!
En dan kómt de gestorvene eruit.
Daar ben je…!
Anders.
Gestorven…
Maar wel jij.

En dan zegt Jezus tot Martha en Maria, de zusters van Lazarus, en door hen tot ons:
“Maak hem los, laat hem heen gaan.”
Daar is hij – de dode, de gestorvene,
en Jezus zegt:
“Maak hem los, laat hem heen gaan.”
Laat de dode niet dood zijn – bevrijd de gestorvene van zijn dood.
Maak hem los van alles wat hem inkapselt – het graf, de zware steen, de windselen,
want zo is hij té dood…
Te donker, te niets, te leeg.
Zo dood, alsof hij niet heeft bestaan of er niet toe heeft gedaan – zo dood is niemand bedoeld.
Bevrijd de dode uit het té donker té dood té niets.
Want iedereen, ook de doden, zijn bedoeld als Levenden.
Als Levende, als Geziene zal de dode herinnerd worden,
verspreid in de herinneringen en zegeningen
die als sporen van zijn leven uitgezaaid zijn in de mensen ná hem.
Zó leeft hij, de gestorvene, van geslacht op geslacht,
als een spoortje van eeuwigheidswaarde –
spoortje van de Eeuwige
die de verbinding nooit verbreekt.
Bedoelt Jezus zoiets, als hij zegt:
ík ben
de opstanding en het leven?
Dat hij, dood en begraven, toch leeft?
Als de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN?
In ons, wij die genoemd worden: Lichaam van Christus?
Wie het weet, mag het zeggen.
Amen.