Ds. René van der Rijst, 11 juni 2017

Johannes 3: 1-13

Zowel in de lezing van vanmorgen als in de liederen die Martje zingt, gaat het over ontmoetingen.
Over hoe een ontmoeting je leven kan veranderen.
Over een non in het klooster, toegewijd aan Jezus, die een mooie jongen ontmoet en heftig begint te twijfelen aan haar roeping. Mag dat wel? Moet zij Christus niet meer liefhebben dan Antonio?
Over een man, Nicodemus, een geleerde, een leraar – iemand die dacht dat hij het allemaal precies wist. Die Jezus ontmoet – en begint te twijfelen aan zijn leven.
En straks zingt Martje ‘Ave Maria’. Gegroet Maria. De woorden waarmee een engel haar begroet om de geboorte van Christus aan te kondigen. Een ontmoeting die haar leven op z’n kop zet.
Ontmoetingen waarin iemand gezien wordt, zich gezien weet.
Dat doet iets met mensen – als je gezien wordt. Echt gezien.
Zoals het ook iets met mensen doet, als je niet gezien wordt. Miskend. Over het hoofd gezien of voor iemand anders aangezien.
Het ene zegt je ‘ik mag er zijn’. Het is goed dat jij er bent. Het geeft je zelfvertrouwen. Doet je rechtop gaan en staan.
Het andere: ‘Ik mag er niet zijn. Ik ben het bekijken niet waard….’
Het gevolg van dat laatste is soms, dat mensen zich dan ook maar verstoppen. Als een grijze muis, een permanente muurbloem door het leven gaan. Zelf gaan geloven dat ze het aanzien niet waard zijn.
Of zich juist voortdurend willen laten zien: ‘Kijk, kijk mij!’
Zich voortdurend in beeld dringen – op een wethouder Hekking achtige manier – als u zich die nog herinnert.

Bij Nicodemus is dat nog weer anders. Nicodemus is zich er niet van bewust, dat hij zich verstopt.
Integendeel, lijkt het. Hij is een gezien man. Vooraanstaand. Een geleerde. Iemand om tegen op te kijken. Iemand die van zichzelf vast het idee heeft ‘ik mag er best zijn’.
En toch, gaandeweg die ontmoeting met Jezus gebeurt er iets.

Johannes situeert hun ontmoeting in de nacht. Dat doet hij bewust. Dat is een signaal. ’s Nachts kun je niet goed kijken, ’s nachts zie je het niet goed. Nicodemus tast in het duister. Over Jezus, maar, zo blijkt gaandeweg, ook over zichzelf.
Misschien wil Nicodemus ook niet gezien worden. Wil hij niet, dat men ziet dat hij naar Jezus gaat.
Aanvankelijk toont hij zich heel zeker van zichzelf.
Met veel aplomb begint Nicodemus: ‘Wij weten dat u een leraar bent, die van God gekomen is….’ Daarachter gaat een vraag schuil: ‘Wie ben je?’ Wie ben je nu echt? Wat moeten we met je?
Jezus speelt die vraag gelijk terug: Als jij niet opnieuw geboren wordt – letterlijk ‘van omhoog’ geboren wordt, zul je het koninkrijk van God niet zien.
Wie ben jij, Nicodemus? Ben jij die leraar, die man die het allemaal weet? De ‘deskundige’?
Of ben je ook, nog steeds, dat kind dat je ooit was? Kun je dat opnieuw worden – een kind dat met grote verwonderde ogen naar de wereld kijkt, dat kind dat vol vertrouwen is?
Kun je al die wetenschap weer van je zelf afpellen, al je bijbelkennis – en opnieuw beginnen, maar dan anders? Gods Geest door je hoofd laten waaien, met de wind mee gaan. Kun je je laten raken, door God, door een ander mens? Kun je je hart laten spreken – of leef je alleen in je hoofd?
Nicodemus voelt zich gezien, maar ook bekeken. Dat ligt vaak dicht bij elkaar.
Gek is dat, hoe je je ineens bekeken kunt voelen, als iemand alleen maar kijkt. Hoe je dan ineens kunt gaan twijfelen aan je zelf.
Soms hebben mensen dat ook met God – dat ze gaan twijfelen, het idee hebben dat God alleen maar het slechte in hen ziet, hun fouten, hun gebreken.
Alsof God ziet, wat ze liever niet laten zien – maar wat ook bij je hoort.

Je moet opnieuw geboren worden…
Eén keer ben je geboren ‘van omlaag’, als aardse mens, ‘uit stof genomen’.
Nu moet je nog eens geboren worden, ‘van omhoog’, als hemelse mens, geboren uit de Geest.
Aanvankelijk verstopt Nicodemus zich achter het schild van zijn kennis.
Aanvankelijk luistert hij naar Jezus, zoals jullie misschien wel eens naar een preek luisteren – met in je achterhoofd de vraag ‘klopt dat wel’?
Die vraag, ‘klopt het wel’, alles wat je denkt te weten, over een ander, over God – over je zelf – kan een enorme sta in de weg zijn.
Maar in het gelaat van de ander ontmoet Nicodemus langzamerhand zichzelf.
Wie ben ik? Ben ik die leraar, iemand die het weet, waar mensen tegen op kijken?
Of ook iemand met twijfels en vragen. Vol onzekerheid die ik niet laat zien.
Ben ik wat anderen over mij zeggen – of alleen wat ik van mij zelf denk?
Een mens van de aarde. Een man van de wereld. Of toch ook een hemels mens, kind van God?
Wie ben ik?
In dit nachtelijke gesprek, deze dwarse ontmoeting, voelt Nicodemus zich – misschien wel voor het eerst van zijn leven – gezien. Echt gezien.
Er begint, langzaam, iets bij hem te bewegen. Als een nieuwe geboorte, als de Geest die over hem komt.

De wereld is vol mensen die zich laten zien. Via Facebook, YouTube filmpjes. Meestal laten ze daar zien hoe gelukkig ze zijn, wat ze allemaal kunnen.
Maar hoe vaak ontmoet je iemand, door wie je echt gezien wordt?
En hoe vaak laat je echt iets van jezelf zien?
Hoe zou het zijn als je iets ervaart, aanvoelt van God die je ziet. God die je graag ziet, een oogje op je heeft, een oogje op je houdt?