Ds. René van der Rijst, 4 juni 2017

Handelingen 2:1-13

Het is beter een kaars aan te steken, dan de duisternis te vervloeken.
Aldus een Joods spreekwoord.
Dat hebben we gedaan, vanmorgen.
Voor de zekerheid hebben we maar meteen een heleboel vuur ontstoken.
Het is beter een kaars aan te steken, dan de duisternis te vervloeken.
Inmiddels is het licht genoeg, lijkt mij.
En mocht u het nog steeds niet warm hebben – ga lekker dicht tegen uw buurman of buurvrouw aanzitten.
We laten ons verwarmen, vandaag, door het vuur van God.
Het vuur van de liefde, de vlam van de hoop, van het geloof.
Ongrijpbaar vuur. Hier aanwezig. Dat brandt maar niet verteert.
Van Gods vuur krijg je geen burn out.
Zijn Geest, met jullie mee naar binnen geblazen.
Mensen als vlammen van God.
Mensen die elkaar aan kunnen steken, kunnen verwarmen, verlichten.
Die het vuurtje bij de ander op kunnen stoken, een bron van licht en warmte, van energie, voor elkaar kunnen zijn.

Ja, er is duisternis genoeg om te vervloeken.
Maar dat doen we niet. Liever ontsteken we een vuur. Liever oogsten we de vruchten van de Geest.
Het is goed dat jullie hier zijn. Hier gekomen, gedreven door de Geest.
Mensen van verschillende komaf. Mensen met verschillende ‘talen’. De één zegt ‘eucharistie’ of ‘parochie’. De ander heeft het over ‘Avondmaal’ en ‘gemeente’. We bidden hetzelfde Onze Vader net even anders – maar we verstaan elkaar. We inspireren elkaar.
Als dat nou eens als een lopend vuurtje rond kon gaan. De wereld in – helemaal tot in het bisschoppelijk paleis…
Nee, we gaan de duisternis niet vervloeken.
We oogsten hier de vruchten van de Geest.
Eén van die vruchten is geduld. Het smeulende vuur, dat als een veenbrand lange tijd kan sluimeren – tot het ineens uitbreekt.
Zij die geloven haasten zich niet. Ze hebben geduld. Met de wereld. Met de kerk.
Wij zijn dat geduldige vuur. We zingen het wel uit tot we het uit kunnen zingen.

We oogsten de vruchten van de Geest, vanmorgen. Van het vuur en van de wind, die het vuur aanblaast. Gods Geest als de wind in je haren. Gods Geest die sombere gedachten wegblaast – en ruimte maakt en alles anders maakt.
De Geest die zich niets aantrekt van gesloten ramen en deuren, van muren tussen mensen.
De Geest die ons influistert: jij, jij bent mijn geliefde mens. Luister maar…
Of misschien kunnen we het, in Gods Naam, tegen elkaar zeggen.
Hardop, of fluisterend. Tegen je buurman, je buurvrouw.
‘Jij bent Gods geliefde mens.’

Vreemd om dat te doen – of niet? Dat is de Geest. Dat is de ware Geest, die je dingen laat zeggen, laat doen, die je ‘normaal’ niet zo gauw zegt. Die we vaker tegen elkaar zouden moeten zeggen.
Jullie zijn ‘gave van God’. Een godsgeschenk.
En wat is er mooier, dachten wij, dan vandaag brood en wijn te delen. Te delen met elkaar en met God. Onze gaven van de geest met elkaar te delen, zoals God zijn gaven met ons deelt.
Het is een beetje tegen de regels – maar dat is de Geest. Die trekt zich niets van regels aan, als het zo uitkomt. Een beetje subversief. De Geest is ook van heilige chaos.
We delen brood en wijn, straks. We reiken elkaar het brood, schenken elkaar de wijn – als gaven van de Geest – in een grote kring. Een kring van mensen van God. Niemand uitgezonderd.