Ds. René van der Rijst, 24 september 2017

Matteus 20:1-16

We blijven meestal hangen bij het slot van dit verhaal. Sommigen hebben de hele dag gewerkt, anderen maar een uurtje, maar de eigenaar van de wijngaard betaalt hen allemaal hetzelfde. Dat klopt niet, voor ons gevoel. Het lijkt oneerlijk.
Maar laten we ook eens naar het begin van het verhaal kijken.
Er staan ‘dagloners’ te wachten. Mensen zonder vast werk. Z.Z.P.’ers die maar af moeten wachten of iemand hen inhuurt. En zo niet – dan hebben ze niets te eten. Er was geen sociaal vangnet, geen werkeloosheidsuitkering of bijstand.
Zodra er iemand komt die werknemers zoekt, roepen ze allemaal ‘kies mij!’
Het doet me denken aan de gymles, vroeger op school, als er teams gekozen moesten worden. ‘Kies mij!’ hoopten we – al wisten we inmiddels wel dat een paar, heel sportieve jongens, het eerst gekozen zouden worden en dat het altijd dezelfde waren, die als laatste overbleven. De jongens met twee linkerbenen zonder balgevoel. Nooit werden die laatsten de eersten.
Ik denk aan mensen boven de 50 die werkloos geraakt zijn en eindeloos sollicitatiebrieven schrijven. ‘Kies mij!’ Niemand die hen zelfs maar uitnodigt voor een sollicitatiegesprek. Te oud….
Ik denk aan vluchtelingen die soms eindeloos moeten wachten in asielzoekerscentra voor ze een verblijfsvergunning krijgen en eindelijk mee mogen doen in dit land. ‘Kies mij….’
En dan denk ik maar niet aan dansles. Ik was een jaar of 14, behoorlijk veel pukkeltjes en als dat ene, mooie meisje nou eens met mij wilde dansen….
Kies mij….

Het leven is vaak niet eerlijk. We krijgen niet wat we verdienen. De één krijgt meer dan hij verdient, de ander minder. Zowel geluk als ongeluk lijken over het algemeen nogal willekeurig uitgedeeld te worden. De één wint de jackpot, de ander krijgt kanker. Waarom? Niemand die het zeggen kan. En waar blijft God dan?

Het bijzondere van dit verhaal, vind ik, is dat die mensen blijven wachten. Steeds weer worden ze niet uitgekozen, maar ze blijven hoop houden. Zelfs om tien voor vijf, om twee voor twaalf, zijn ze er nog. Ze zijn niet naar huis gegaan, ze hebben de moed niet opgegeven. Ze zijn blijven wachten. Misschien, misschien komt hij toch nog… Misschien worden we toch gekozen.
Zou dat niet beloond mogen worden? Hebben zij, die de hoop hebben bewaard, die zijn blijven wachten op de landheer, op God, hun dagloon niet minstens evenveel verdiend als zij die gelijk gekozen zijn?

De mooiste dingen in het leven – liefde, geluk, vriendschap, wijsheid – verdienen we niet, maar krijgen we. Sommigen lijkt het aan te komen waaien, anderen moeten er eindeloos op wachten. Zouden we ons niet, met die landheer, moeten verheugen als dat wachten eindelijk beloond wordt?

Waar wachten wij op? Waar kijkt u naar uit? Waar wilt u uw talenten, uw kracht voor inzetten? Wat is de moeite van het wachten waard – wat hoopt u altijd nog?
En hoe zou het zijn, als God u vond? Vroeg of laat. Want uiteindelijk wordt iedereen gevonden in dat verhaal. Niemand is niet nodig. Niemand blijft buiten de wijngaard. Hoe zou dat zijn als God je vindt, jou vraagt: ‘kom je, wil je’. Wat zou je zeggen?