Ds. Wessel Westerveld, 1 oktober 2017

Lukas 7:11-17

11 Niet lang daarna ging Jezus naar een stad die Naïn heet, en zijn leerlingen en een grote menigte gingen met hem mee. 12 Toen hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen, de enige zoon van een weduwe. Een groot aantal mensen vergezelde haar. 13 Toen de Heer haar zag, werd hij door medelijden bewogen en zei tegen haar: ‘Weeklaag niet meer.’ 14 Hij kwam dichterbij, raakte de lijkbaar aan – de dragers bleven stilstaan – en zei: ‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’ 15 De dode richtte zich op en begon te spreken, en Jezus gaf hem terug aan zijn moeder. 16 Allen werden vervuld van ontzag en loofden God met de woorden: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan,’ en: ‘God heeft zich om zijn volk bekommerd!’ 17 Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Judea en in de wijde omtrek.

De dood de baas.
Zo is de titel van misschien wel het mooiste en persoonlijkste boek van Harry Kuitert.
“De dood de baas – Gedichten belicht voor bij je begrafenis.”

Die begrafenis van Harry Kuitert is onlangs geweest
– en ik mag hopen dat hij bij zijn sterven zich vergezeld heeft geweten
van verbeeldingskracht en goede taal van poëzie,
van de ontroerende gedichten waarover hij zo mooi heeft geschreven.
En dat hij zo ‘de dood de baas is geworden’,
nu de dood de baas is gebleken…

De dood de baas – met die oneliner met dubbele betekenis
is de spanning van het evangelieverhaal uit Lucas ook gegrepen.

De dood de baas –
het lijkt er sterk op met Jezus
met in zijn kielzog een talrijke schare.
Ik zie een bruisende menigte,
verwachtingsvol,
rond een inspirerende mens, die op de één of andere manier iets met God-of-zo heeft,
die het heeft over de dingen die er écht toe doen,
die je beter maakt,
heel,
ernstig zieken voor de dood wegtrekt,
opgetogen is de schare –
vol in het leven staan ze,
en ze gaan met zijn allen de stad in
– het volle leven, waar de mensen wonen,
Naïn – “de Aangename”, “de Lieflijke”, “de Schone”.
De dood speelt geen rol
– het is leven, nu, hier, het lijkt het Koninkrijk…

Maar: de dood – de baas…

Vers 12:
“Maar met dat hij de poort van de stad nadert,-
zie, daar is net een gestorvene uitgedragen,
eniggeboren zoon van zijn moeder,
en zij is al weduwe;
een niet geringe schare uit de stad
is met haar geweest.”

De dood de baas –
het lijkt er sterk op met de weduwe en haar eniggeboren gestorven zoon
met in haar kielzog een talrijke schare.
Ik zie een rouwende menigte,
ingetogen,
rond een eenzame vrouw, die op de één of andere manier iets met God-of-zo heeft,
maar dan in een soort omgekeerde lofzang –
weeklagend,
en dat is niet een introverte traan die langs een verslagen blik omlaag glijdt,
maar het is een luidkeels en fysiek rouwen,
het doet mij denken aan de dichtregels van Dylan Thomas, die Kuitert aanhaalt in zijn boek,
“Rage, rage against the dying of the light”
ga tekeer, voluit, tegen het sterven van het licht…
Zij, de weduwe en haar eniggeboren dode zoon,
met in haar kielzog een talrijke schare,
gebukt gaand onder de dood – letterlijk torent de baar boven hen uit,
en ze gaan met zijn allen de stad uit –
weg van Naïn – “de aangename”, “de Lieflijke”, “de schone” – natuurlijk!
De dood speelt de hoofdrol
de rouwstoet trekt de stad uit, de wildernis in,
vol dood, verdriet, eenzaamheid…

De dood de baas…

Twee stoeten,
twee scharen,
een van leven en een van dood,
de ene trekt weg uit Nain – de ‘liefelijke’,
want dood is zo lieflijk niet voor deze weduwe,
en een gaat daar naar toe, naar Naïn, – de liefelijke’,
want vol vuur, verwachting, vitaliteit is deze schare,
voor de ene schare is de dood de baas,
de andere is de dood de baas,
en daar komen zij samen, in ons verhaal, dat ons leven weerspiegelt,
waar immers ook dood en leven hand in hand gaan,
nu ontmoeten zij elkaar –
de dood de baas ontmoet de dood de baas,
daar, net buiten Naïn,
in die vitale opgetogen stoet mensen
en die neergeslagen rouwende stoet mensen.

En nu?

“Als de Heer
– hier de eerste keer in het evangelie dat Jezus Heer wordt genoemd,
En Heer doet ontegenzeggelijk denken aan de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN,
het zet de hoorder op scherp: hier gaat iets worden geopenbaard! –
haar ziet raakt hij ontroerd over haar…”

“Als de Heer haar ziet
raakt hij ontroerd over haar…”

Met ontferming bewogen is hij – Jezus.
Hij was de eerste trouwens niet – de weeklagende vrouw en de solidaire schare met haar,
ze zijn als een vooraankondiging van de reactie van de Heer,
want hoe mooi is het, dat deze niet geringe schare, zoals het er staat, met deze weduwe meetrekt,
hoe goed is het als je eenzaamheid wordt meegedragen
door al die mensen die als je iemand moet afstaan aan de dood, om je heen staan,
als ware zij de belichaming van de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN,
je kunt zeggen, de schare brengt als het ware de ontferming al mee
en legt die neer voor de voeten van de Heer,
– kijk, Jezus, deze weduwe en onze ontferming – pak het op! –
en Jezus pakt het op,
en dan ineens heet hij ‘Heer’,
want het is de ontferming,
de compassie,
die mensen doet lijken op de Godsnaam IK-ZAL-ER-ZIJN!

De dood de baas ontmoet de dood de baas,
daar, net buiten Naïn,
in die vitale opgetogen stoet mensen
en die neergeslagen rouwende stoet mensen.
En het sleutelwoord is ontferming.

En ontferming wordt geboren uit ‘zien’.

De Heer ziet haar
en hij raakt ontroerd over haar…

Wie ziet, staat open voor compassie.
En compassie is het grote woord van ons geloof,
en volgens Godsdienstwetenschappers als bijvoorbeeld Karen Armstrong, zelfs van alle religies,
compassie, ontferming,
die mensen die leven in een wereld waarin de dood de baas is,
helpt ‘de dood de baas ‘ te zijn.

En dan kan het gebeuren wat Huub Oosterhuis ooit dichtte:
De Heer heeft mij gezien en onverwacht ben ik opnieuw geboren en getogen.

In ons verhaal gebeurt dat met de woorden:
‘Jongeman, ik zeg je: sta op!’
Alles in de Heer roert zich – zo bewogen is hij door het verdriet en gemis van de weduwe,
door de onvermijdelijkheid van de dood.
De dood, die hij tot staan brengt, letterlijk en figuurlijk,
en die hij genadig terugbrengt het leven in.
Jongen, ik zeg je, sta op!

Alsof de Heer zoiets zegt als:
“kom op dode, jij, sta op,
verberg je niet in een graf, alsof je nooit leefde,
alsof je er niet toe doet,
jij doet er toe,
want jij bent er geweest,
Jij bent van eeuwigheidswaarde – dood of levend!”
jij bent er geweest voor mensen, en mensen voor jou!

En dan gaat het verder met misschien wel de mooiste zin uit de lezing:
‘En hij geeft hem aan zijn moeder’…
Net als Elia deed.

Dat vertelt ons wie wij zijn.
Niet een ‘los ikje’ die-en-die,
die dood-gaat-klaar,
maar een verbonden mens vóór een ander.
Die dood gaat weliswaar – maar daarmee is het niet klaar.
Die jongen is dood – maar niet wie hij is voor zijn moeder.
De dode wordt in handen gelegd van de levende.
Het gaat dus in wezen niet over die jongen, maar over wie hij is voor zijn moeder.
Daarom kan de dode leven – zo dood als hij is.
Want hij is niet aan de dood afgestaan, maar – in ons verhaal – aan zijn moeder, die leeft.
De dood is de baas – zeker, maar dan over de doden –
en toch niet over de levenden – dat is wat ik hier hoor gebeuren.
De dode wordt gegeven aan zijn moeder.
Zij krijgt in alle ontferming van de schare en de Heer – IK-ZAL-ER-ZIJN – de dode als het ware terug:
“Leef, met jouw dode”!
Hij leeft in jouw – wordt de dood de baas – het kan!

En wat Christus hier aan de zoon en de moeder doet,
gebeurt later aan hemzelf en dan zijn wij als de moeder voor de zoon – voor Christus.
Het verhaal is een soort voorafspiegeling van de kern van ons geloof:
Christus mag dan nog zo dood zijn,
– en zijn dood is niet gering – aan een kruis! –
hij leeft.
Hij geeft zich aan ons zoals hij in het verhaal de zoon geeft aan zijn moeder.
De moeder belichaamt nu haar dode zoon – in haar leeft hij,
en zo leeft Christus in ons –
daarom worden wij genoemd: ‘lichaam van Christus’.
Zo zijn wij, waar wij zien en bewogen zijn door ontferming.

Het is echt een prachtige parallel, dus nog één keer, net anders gezegd:
Zoals de zoon in dit verhaal opstaat en aan zijn moeder gegeven,
zo staat Christus op – de Heer – IK-ZAL-ER-ZIJN- en legt hij zich in onze handen,
als waren wij nu als zijn moeder, die voor hem zorgen zal.
Lichaam van Christus – dat ziet en raakt ‘door ontferming bewogen’.

Moge het zo zijn!