Ds. René van der Rijst, 6 mei 2018

Genesis 8:1-14
Johannes 15:9-17

Ooit trouwde ik een stel, dat graag wilde dat het verhaal van Noach gelezen zou worden in hun trouwdienst. Vanwege de associatie met het huwelijksbootje. Maar ook vanwege hun vertrouwen in elkaar en dat hun liefde sterk genoeg was om stormen te overleven.
Ze hebben het geweten. Het regende dat het goot, die dag. Alsof het nooit meer op zou houden. We hoorden het kletteren op het dak van de kerk waarin we zaten – alsof we in de ark zaten terwijl het buiten tekeerging.
’s Avonds om een uur of acht, op het moment dat hun tuinfeest zou beginnen, brak er een zonnetje door de wolken en verscheen er een prachtige regenboog.
Ik weet niet hoe het hen verder vergaan is. Ik ben hen uit het oog verloren. Maar ik hoop dat ze nog steeds samen rondvaren. Dat ze de stormen zijn doorgekomen en hun kinderen hebben verteld over de regenboog waaronder zij zich met elkaar verbonden hebben. En dat het was, alsof God erbij was.

En hier zitten wij dan. In ons eigen schip der kerk. Geen storm buiten, niet eens regen.
Waar gaan we eigenlijk naartoe?
De kerkenraad is op dit bezig met een beleidsplan, met het uitstippelen van de koers. Ik wil die plannen niet ondergraven, maar misschien is kerk-zijn soms ook gewoon wat ronddobberen. Wachten tot het water zakt. Het uithouden. Zonder te weten waar je terecht komt.
Haast pijnlijk nauwkeurig worden in het verhaal van Noach de dagen geteld: 150 dagen, nog eens 40 dagen, een week… Alsof ze streepjes hebben gezet op de wand van de ark om de dagen te tellen, als in een grote drijvende gevangenis. Hoe lang nog, God, hoe lang?

De Tsjechische priester Tomas Halik schrijft in Geduld met God dat geloven niet gaat zonder geduld:
Ik ben er van overtuigd dat groeien in geloof ook betekent dat je de momenten – en soms lange periodes – aanvaardt en in geduld doorleeft waarin God ver weg lijkt te zijn, verborgen blijft. Juist in zulke periodes zijn geloof en hoop uitingen van ons geduld – net als liefde: liefde zonder geduld is geen echte liefde. Ik zou zeggen dat dat geldt voor ‘aardse’ liefde en voor ‘liefde tot God’, als ik niet zeker wist dat er maar één liefde is, uit haar diepste wezen één, ongedeeld en ondeelbaar.

Ik stel me voor dat Noach en de zijnen, ronddobberend op de eindeloze zee, op een gegeven moment zijn gaan twijfelen. Is God hen niet vergeten? En zelfs als het water daalt, is er dan straks, op de puinhopen van een oude wereld, nog nieuw leven mogelijk?
En wij…. zijn wij de laatsten der gelovigen, hier in onze eigen ark, ronddobberend in een zee van goddeloosheid? Israël vertelt ook haar eigen verhaal met de ark van Noach. ‘Dat zijn wij,’ zeggen ze hiermee, ‘een klein groepje mensen te midden van de zee der volkeren.’

Soms is er in het leven geen koers uit te zetten. Soms ontbreekt het ons aan vaste grond onder de voeten, een doel, een richting, zin. Iedereen hier kent, denk ik, van die periodes dat je maar wat ronddobbert. Dat het niet duidelijk is, waar je naartoe gaat. Dat je plannen in de prullenbak kunnen.
Periodes misschien ook van twijfel: wordt het nog wat? Wordt het nog wat met mijn leven? En dat koninkrijk van u, God, weet u nog, komt daar nog wat van? Als je naar buiten kijkt en je ziet de zee stijgen, vloedgolven van geweld, mensen op drift – wordt het nog wat?
En soms zakt het geloof je dan in de schoenen.
Ik hoor het bij u wel eens, in gesprekken: pessimisme, ongeloof dat het nog wat wordt met deze wereld.
eloven, hopen, liefhebben – het is gemakkelijk als het je voor de wind gaat. Maar als het tegenzit, de dagen lang duren en het maar blijft regenen…

Ik stel me voor, dat ook God af en toe door twijfel wordt bevangen: wordt het nog wat met die mensen van mij? Zoals wij ons af kunnen vragen of God bestaat – zou God zich zo niet soms afvragen of er nog mensen bestaan?
En toch, vertelt de bijbel, toch kan hij niet ophouden ons lief te hebben. Steeds opnieuw. Uithuilen en opnieuw beginnen – zoals met Noach en zijn ark. En als wij niet naar hem toekomen, dan komt hij wel naar ons. In een mens, Jezus, zijn levende liefde.
‘Dat is wat ik jullie te geven heb,’ zegt Jezus. ‘Gods liefde.’
Het is aan het laatste Avondmaal. Jezus maakt zijn ‘testament’ op. Dit is wat hij na laat: liefde die verbindt. Liefde vol geduld. Om de nacht mee door te komen.
Liefde als stapstenen in het water. Als kleine tekenen van de andere kant.
Voor wij plannen gaan maken, een koers uitstippelen, aan het werk gaan – en al helemaal als we de hoop laten varen, het somber inzien en niet weten hoe verder – laat dit tot je doordringen: God houdt niet op ons lief te hebben. Wij zijn altijd al geliefde mensen.
Als die liefde niet bestond…