Ds. René van der Rijst, 25 november 2018

Psalm 103 (in een vertaling van Huub Oosterhuis)

Je zou deze Psalm als een soort spiegel kunnen lezen.
Een open vraag, die uitnodigt tot bespiegeling, bezinning.
‘Duren zal de liefde van God’.
En ik? En jij? Hoe is het met de ‘duur’ van onze liefde?
Hoe trouw ben ik?
Alle verdrukten doet Hij recht.’
En ik? Doe ik recht aan verdrukten? Hebben wij daar oog voor?
‘Hij kent ons.’
En wij – hoe goed kennen wij elkaar? Hoe goed kennen we zelfs degenen die ons het meest nabij zijn?
Duren zal de liefde van God. Barmhartig. Lankmoedig.
Overvloeiend van liefde en trouw.
Zoals een man, een vrouw, voor zijn, haar kinderen barmhartig is,
zo zijt Gij een barmhartige vader, moeder…
Ben ik dat, ben jij dat – barmhartig. Een goede vader. Een goede moeder.
Ook wie geen ‘vader’ is, geen ‘moeder’, zoals ook God dat niet letterlijk is. Zoals God niet alleen naar zijn, haar eigen kinderen omkijkt.
Wat zie je – als je eerlijk in die spiegel kijkt? Niet te kritisch, niet te onkritisch.
‘Duren zal de liefde van God.’

En hoe is dat met hen die ons zijn voorgegaan, de ‘mensen van voorbij’? Vaders, moeders, partners. Vrienden. Kinderen…
Hoe kijken we naar hen, hoe leven zij in ons voort?
Soms is het eenvoudig hen in liefde te gedenken.
Sommige mensen roepen niets dan warme gevoelens opAlsof hun liefde inderdaad duurt, blijvend is. De gedachte aan hen alleen warme gevoelens oproept, iets van licht.
Soms waren relaties ingewikkelder. Is het misschien moeilijker barmhartig te zijn, te vergeven. Al slijpt de dood de scherpe randjes er mettertijd soms af.
Maar toch… We zeggen ‘moge hij, zij rusten in vrede’. Maar het kost tijd, vaak, voor wij vrede vinden, er vrede mee kunnen hebben.
En ook kost het soms moeite ons zelf te vergeven. Als niet alles gezegd is, gedaan. Of ook alleen maar omdat wij nog leven. Omdat we die ander niet hebben kunnen redden van de dood.
En ook wil het nog wel eens moeite kosten ons zelf niet te blijven zien door de blik van die ander – vooral van onze ouders. Vooral als je opgevoed bent met een kritische blik, of met hoge verwachtingen. En je het gevoel houdt, dat die ander nog steeds over je schouder meekijkt.

En zij, denken ze nog aan ons? Blijven zij met ons meeleven, liefdevol, vanuit een ‘hemel’?
Houden zij ergens een wakend oogje op ons?
Ik mag het graag geloven, dat wie ons liefhadden hier op aarde, nog steeds als een soort liefdevolle wolk om ons heen zijn. Een soort hemelse supporters, bemoedigend, troostend, steunend.

Duren zal de liefde van God…

Hij weet wie wij zijn, zingt de Psalm. Hij weet dat wij niet perfect zijn. Dat het ons niet altijd lukt barmhartig te zijn, vergevingsgezind, rechtvaardig. Hij weet dat wij mensen zijn. Maar daarmee houdt zijn liefde niet op – integendeel. Ware liefde, immers, neemt ook onvolkomenheden voor lief. Ware liefde ziet daar juist het goede, het mooie in. Zoals ouders niet op kunnen houden van hun kinderen te houden – wat ze ook uitvreten – zo is God.
En daarom, omdat God er ook nog is, kunnen wij mens zijn. Onvolkomen. Onvolmaakt.
En daarom, omdat God barmhartig voor mij is, daarom mag ik barmhartig voor mij zelf zijn – al lukt dat niet altijd. Daarom proberen we barmhartig voor elkaar te zijn.
En zelfs als onze relaties verkild raken, is de warmte van God er nog. Ook wij als elkaar niet kunnen bereiken, dan bereikt God ons nog.
Omdat God er ook nog is, hoeven wij geen God te zijn.

Stef Bos vertelt, dat hij, naarmate hij ouder werd, steeds vaker mensen om zich heen zag sterven. Zoals dat nu eenmaal gaat. Soms ook mensen van zijn eigen generatie.
‘Ik heb het,’ vertelt hij, ‘een keer paar meegemaakt, dat ik een telefoontje kreeg, ‘die en die is er niet meer’, en dat er een soort lichtheid in mij kwam, die ik bijna vreemd vond. Sommige mensen laten ruimte na, niet alleen leegte. Van een paar mensen, was het eerste wat ik dacht: ‘wat goed dat diegene bestond en bestaan heeft.’’
Mensen die je leven hebben veranderd, een blijvende invloed op je hebben gehad. Die een leegte achterlaten – die soms ook een ruimte kan zijn. Die als ‘licht’ je leven zijn binnengevallen.
Laat het zo zijn, dat wij vandaag, of ooit, over de mensen die wij gedenken, kunnen zeggen: ‘Het was goed, dat jij bestond.’