Ds. René van der Rijst, 11 augustus 2019

Lucas 12:32-40

Op vakantie dit jaar waren we, onder andere, in Neurenberg. In de zaal waar, net na de oorlog, de Neurenberger processen plaatsvonden. Waar kopstukken uit Hitler-Duitsland terecht stonden.
Natuurlijk, het is geen nieuw verhaal voor mij. En toch, toch raak je weer onder de indruk. Of misschien is dat niet het goede woord. Opnieuw begrijp ik het niet. Je ziet foto’s, beelden, van middelbare mannen – allemaal mannen overigens. In de latere processen ontdekte ik één vrouw, maar zij is vrij gesproken.
Middelbare mannen dus – en je ziet niets aan hen. Het kwaad is niet op hun gezicht te lezen.
En het enige wat hun spijt – voor zover ik kon nagaan – is dat ze de oorlog hebben verloren.
Een aantal van hen is, gedwongen, meegenomen naar Auschwitz, of één van de andere vernietigingskampen, om te zien wat ze gedaan hebben. Om hen te confronteren met de gevolgen van hun beslissingen. Maar in hun verklaringen hoorde ik alleen hoe ze zichzelf rechtvaardigden. Hoe ze nog steeds geloofden in hun ideologie. In hun gelijk.
Nu, zo’n 75 jaar later, lijkt de AfD de grootste partij te worden in delen van vooral voormalig Oost-Duitsland. Buitenlanders, asielzoekers, vluchtelingen zijn de ‘Joden’ van vandaag. Degenen die de schuld krijgen, buitengeworpen worden. Nou ja, u kent dat soort partijen en hun boodschap.

Toen ik thuis kwam, lagen er wat berichtjes op me te wachten over mensen die tijdens mijn vakantie in het ziekenhuis opgenomen waren, sommigen ernstig ziek, en over iemand die is overleden. De gewone dingen, zeg maar. De gewone belangrijke dingen. En ik las Jesaja en ik dacht: ja precies, daar gaat het over.

Over mensen, gewoon mensen – en blijkbaar is dat van alle eeuwen – die helemaal niet van die grote dromen hebben. Die hopen dat het goed zal gaan met hun kinderen. En dat je zelf oud mag worden. Op een mooie manier, een goede manier oud mag worden. Honderd jaar, waarom niet. En dan graag niet alleen oud, maar ook nog wijs.
En dat je in je eigen huis kan blijven wonen. En van de vruchten van je werk kunt genieten.
Jesaja schrijft tegen de achtergrond van de ballingschap. Toen de treinen kwamen en hen wegvoerden. Toen anderen in hun huizen kwamen wonen, anderen hun wijngaard in bezit namen.
Ik herinner me een Joodse man. Als enige van zijn gezin was hij teruggekomen, had hij het overleefd. Maar in het huis waarin hij was opgegroeid woonden andere mensen. Ze weigerden hem binnen te laten. Het was hun huis, zeiden ze.
Hij deed zijn verhaal in een kerkdienst. Het zal ergens rond 4 of 5 mei geweest zijn.
Na afloop, bij de koffie, hoorde ik mensen praten – kerkmensen – die zich aan hem hadden geërgerd. Hij zou dankbaarder moeten zijn, vonden ze. En ja, zo was het nu eenmaal, en heel veel mensen hadden uit hun huizen gemoeten. En zij hadden het ook heel zwaar gehad in de oorlog.

Waar het om gaat in de Bijbel, telkens opnieuw, is om menselijkheid. Om gewoon maar menselijkheid en medemenselijkheid. En natuurlijk mag je best een keer uitglijden, fouten maken, stomme dingen doen. Dat is menselijk.
En het gaat om die rare neiging van mensen om ‘als goden’ te willen zijn – althans, wat zij voor goden houden: almachtig, onkwetsbaar, eeuwig… De grote baas, zeg maar. Echte goden, de echte God is dienstbaar. Ik weet niet of u dat is opgevallen in die tekst uit Lucas. Daar staat dat de Heer, eenmaal binnengekomen, zijn knechten aan tafel nodigt en hen bedient. God als dienaar…
Maar die mannen die terecht stonden in Neurenberg…. Dat is wat ik niet begrijp: dat je zo onmenselijk kan zijn. En wat is dat dan, dat je besluit, ordentelijk besluit op een keurige conferentie, dat alle Joden gedood moeten worden. En punt 2 op de agenda is, hoe dat zo efficiënt mogelijk aangepakt kan worden.
En dat, blijkbaar, niemand vraagt: is het goed wat we doen?
Of, misschien nog wel erger, dat hebben ze zich wel afgevraagd en via een of andere onmenselijke logica hebben ze besloten, dat dit inderdaad goed is.

Er is een mooi verhaal over prins Siddhartha Gautama, wiens ouders bij zijn geboorte te horen hadden gekregen, dat hun kind óf een groot heerser zou worden, óf alle aardse goederen zou verwerpen en een groot wijze zou worden.
U begrijpt waar zijn ouders voor kozen… Voor het eerste natuurlijk. Want beter heerser, dan dienaar. Beter wereldse rijkdom dan de naakte wijsheid.
Ze gaven hem een beschermde opvoeding, omringd door luxe en rijkdom, in paleizen van huizen met hoge muren er omheen. Alle wereldse ellende hielden ze voor hem weg.
Het is al een oud verhaal – maar nog steeds, of weer opnieuw, zijn er kinderen die zo opgevoed worden. Als prinsjes en prinsesjes bij wie alles wat naar is weg wordt gehouden.
Eenmaal volwassen geworden, besloot Gautama toch eens te gaan kijken wat er buiten die muren was – en schrok zich wezenloos van de armoede die hij tegenkwam.
Hij besloot een leven van armoede en gebed te gaan leiden. Hij kreeg leerlingen en werd de stichter van het Boeddhisme.
Hij besloot ‘mens’ te worden, net als Jezus een paar eeuwen daarna. Jezus die, steeds opnieuw, precies die vraag stelt: waar gaat het om in het leven? Waar leef je voor?
Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn, zegt hij. Dat is dus de vraag: wat is voor jou zo waardevol, dat je je hart eraan wilt verliezen? Waar, bij wie, bij wat, ligt jouw hart, waar gaat jouw hart naar uit?
Wat is jouw ‘schat’, wat is het dat jij verzamelt in het leven? En heeft dat ‘hemelse’ waarde, of is het aards slijk?
Of anders nog gezegd: als de Heer komt, hoe zou je dan willen dat hij jou aantreft? Wat voor mens wil je zijn? Of misschien alleen maar: wil je mens zijn, met alles wat daarbij hoort. Een mens die zich laat raken door het verdriet van anderen, het verhaal van anderen.
Een mens die Jezus binnen laat – al is het midden in de nacht – en al is hij onherkenbaar als vreemdeling, vluchteling…
Wij willen, denk ik, helemaal niet van die grote dingen. We willen van betekenis zijn, vriendschap, liefde. Mensen om ons heen. Klein geluk. We hoeven helemaal geen grote auto of mooi huis, uiteindelijk. Zeker niet als je er altijd alleen in zit. We willen geen macht, geen roem.
Zijn wij dan zulke rare mensen, dat we dat allemaal niet willen, dat we vooral in vrede willen leven, leeuw en lam naast elkaar. Zijn wij zulke vreemde mensen – of zijn we precies dat: mensen.