Ds. René van der Rijst, 6 oktober 2019

Genesis 38:1-26

Inleiding
Ons woord ‘Jood’ is afgeleid van Juda, één van de zonen van Jakob, de stamvader van Israël, althans, van dat deel dat niet in ballingschap verdween, het kleinste deel rond Jeruzalem, dat naar hem ‘Juda’ werd genoemd.
Judas is de vergriekste vorm van Juda. Die naam is vooral een literaire verwijzing: Juda verkocht zijn broer Jozef aan de Egyptenaren, Judas verkocht zijn broeder Jezus aan de hogepriesters.
Tegelijk – dat de verrader van Jezus uitgerekend ‘Judas’ heet – Juda, Jood – is de bron geweest van veel antisemitisme. Waren het ‘de Joden’ niet die Jezus hebben verraden, overgeleverd, gekruisigd. Judas als de prototypische, stereotype verraderlijke, op geld beluste Jood, altijd bezig complotten te smeden… Een hardnekkig vooroordeel, ook vandaag nog.

Juda… Wie het verhaal goed leest, ziet dat hij Jozef verkocht om Jozef te redden. Zijn broers wilden hem vermoorden. Juda zei: ‘Als we hem nou verkopen, dan hebben we ook nog wat aan hem.’ Zo gebeurde en via allerlei kronkelwegen werd Jozef uiteindelijk hun redding.
Zou Judas Jezus ook verkocht hebben, om hem te redden – Jezus die uiteindelijk onze redding werd?
Maar goed, dat terzijde. Laten we het op deze Israëlzondag over Juda hebben. De stamvader van Israël dus, die we een hoofdstuk verder, nadat hij Jozef ‘gered’ heeft, met z’n broek op z’n enkels aantreffen – mooier kan ik het niet maken.
Ze hebben Jozef verkocht, hun vader gezegd dat hij gedood is door een wild dier. Het verscheurt hun familie. Juda neemt afstand van zijn broers, wil hen niet meer onder ogen komen, durft het niet, kan het verdriet van zijn vader niet aanzien. Hij werpt zich in de armen van de eerste de beste – daar lijkt het op. Een Kanaänitische vrouw. Hij zoekt als het ware een nieuwe familie en krijgt die ook. Binnen de kortste keren heeft hij drie zoons.
En dan, dan gaat het allemaal mis. Met een hoofdrol, een negatieve hoofdrol voor diezelfde Juda – het wordt zometeen allemaal voorgelezen.
Het bijzondere van dit verhaal is dat het überhaupt in de Bijbel terecht is gekomen. Dat Israël het gewaagd heeft zijn stamvader als een schlemiel neer te zetten – een Jiddisch woord overigens – en een ‘vreemd’ meisje, een buitenlandse, een ‘heidense’ als de held van het verhaal tekent.
Toen Michiel de Ruyter niet alleen een held bleek, toen de Maurits van het Mauritshuis een slavenhouder bleek, toen was Nederland te klein.
In het boek van Israël staan dat soort verhalen gewoon. Mensen worden daar getekend in al hun menselijkheid. Het lijkt af en toe haast een lachspiegel.
Zo zou je die verhalen moeten lezen misschien – met een glimlach. Met een glimlach om je zelf. Ja, zo ben ik ook.
Maar, wie weet, kun je ook ‘Tamar’ zijn. Die met een wanhopig moedige daad Juda weer op het rechte pad brengt.

Overweging
Het is bijna een grap dit verhaal. Hoe kun je zo stom zijn, denk je als je dit leest. Juda rotzooit maar wat aan. Aan het begin van het verhaal staat letterlijk dat Juda ‘afdaalt’ bij zijn broers vandaan. Zo is het. Hij verlaagt zichzelf. Hij wordt een ‘gevallen man’ – gek dat je dat niet kunt zeggen. We hebben het wel over een ‘gevallen vrouw’. Maar het blijkt de ‘gevallen vrouw’ die Juda opraapt, uiteindelijk. De wereld op z’n kop: Juda \ Israel gered door ‘de volken’, een ‘ongelovige’ en dan ook nog een vrouw.
Voor haar, voor Tamar, is het allemaal niet zo grappig.
Als vrouw is zij afhankelijk van mannen. Zo was dat in die tijd – en zo is het heel lang gebleven.
Ze trouwt met een waardeloze vent (zonder dat ze daar inspraak in heeft) – en daarna met zijn al net zo waardeloze broer. De Heer laat hen beide sterven, vertelt het verhaal. Alsof God medelijden met haar had, haar wilde redden van die kerels. Egoïsten, blijkbaar. Je zou haast willen dat het echt zo was, dat dat soort kerels vanzelf het loodje legden, dat boontje om zijn loontje kwam en God zondaars straft. Maar zo is het natuurlijk niet. Dat mensen sterven is geen straf van God, God bepaalt de lengte van ons leven niet.
Dat er staat dat de Heer die mannen laat sterven, ik lees daar niet veel meer in dan ‘opgeruimd staat netjes’. God dank, daar ben ik vanaf!
Tamar zou vervolgens met de derde broer moeten trouwen. Dat is haar recht, zo is het bij wet geregeld. Maar Juda heeft daar niet veel zin in. Zoals dat gaat – mannen zijn nu eenmaal vaak een beetje bang voor vrouwen – krijgt zij de schuld. Denk je, dat ik ook mijn jongste zoon nog aan die heks ga geven? Ik kijk wel uit, straks gaat hij ook nog dood.
Tamar wordt weggestuurd, op een zijspoor gerangeerd. Voor haar is het allemaal niet zo grappig. Een vrouw alleen, in die dagen… En misschien nog wel… Ze telt niet echt mee. Ze is ‘over’. Een product met een mankement dat teruggestuurd wordt naar de fabriek.
Maar ze laat het er niet bij zitten. Ze verlaagt zichzelf, zou je kunnen zeggen. Ze zet een slimme val voor Juda, kun je ook zeggen. Ze pakt hem op z’n zwakke punt. Ze kent haar schoonvader – misschien wel beter dan hij zichzelf kent. Ze kent hem als een man die zijn lusten achternaloopt.
Juda heeft haar nooit gezien. Hij heeft haar nooit echt gezien, nooit zien staan. Daar maakt ze gebruik van. Ook nu ziet hij haar niet, herkent hij haar niet. Ze is ‘niets’ voor hem, een hoer. Ze is gesluierd, hij ziet niet met wie hij naar bed gaat (wat natuurlijk een veel te nette, bedekte term is – bedenk zelf maar andere woorden).
Later speelt hij de nette vent, die moord en brand roept als zijn schoondochter zwanger blijkt. ‘Die hoer’, roept hij. Maar hij was de klant… En zij bezit de tekenen van zijn waardigheid. Zijn staf, zijn zegelsnoer. Hij heeft haar, zeg maar, zijn trouwring in onderpand gegeven. Hij staat verschrikkelijk in z’n hemd als ze hem die laat zien.
Zij, een allochtoon, een buitenlandse vrouw, een ‘heiden’, een ongelovige, brengt hem op het rechte pad…
Alsof de kerk in de leer gaat bij de Moskee. Alsof Israël in de leer gaat bij de Palestijnen…

Ik vermoed dat bij de meesten van u dit verhaal vroeger, aan tafel, werd overgeslagen. Geen verhaal voor kinderoren. En nog: dat er zo openlijk over seksualiteit wordt gepraat, zijn we niet gewend. Religie en seksualiteit is sowieso niet zo’n gelukkige combinatie.
De Bijbel is daar veel opener over. De Bijbel is ook minder een ‘geestelijk’ boek dan wij denken. Omdat lichaam en geest bij elkaar horen. Omdat het gaat, uiteindelijk om relaties. Om relaties tussen mensen, tussen mensen en God. Het gaat om intimiteit, om ‘gekend worden’, om ‘zich tot elkaar bekennen’, met een mooie, oude uitdrukking uit de Staten Vertaling, een vertaling uit het Hebreeuws, wat zowel iets geestelijks als iets lichamelijks is.
Maar in dit verhaal wordt niet ‘gekend’ of bekend’. Er wordt genomen, weggegeven – Tamar vooral wordt genomen en vervolgens als een ongewenst pakketje weggegeven. Als een ding gaat ze van hand tot hand – tot ze zelf het heft in handen neemt, ongekend voor die dagen.
Er is geen intimiteit, integendeel. Er is treurigheid. Eenzaamheid. Mensen die langs elkaar heen leven, elkaar niet zien, elkaar niet werkelijk kennen. Nooit meer met elkaar praten… Ik hoop, dat u het niet kent.
En er is ook geen intimiteit met God. Juda is weggegaan, hij heeft zijn familie de rug toegekeerd. Maar hij heeft ook God de rug toegekeerd. Hij is op een doodlopende weg beland, ver van God, ver van huis. Juda – de stamvader – is in een uitzichtloze situatie beland. Zo kan er geen toekomst zijn. Zo hoort het niet.
En de vraag is: komt het nog goed? Zal het verhaal van God met mensen nog verder gaan?
Israël, immers, is geroepen om ‘voorbeeldig’ te leven. Om te laten zien wie God is, hoe God is. Te leven in intimiteit met die God, die God van liefde.
Iets waarvan wij als kerkmensen hebben gezegd: dat willen wij ook. Zo willen wij ook leven. Iets laten zien van die liefde en goedheid van God.
Dat is misgegaan. Want, nou ja, Juda is ook maar een mens. Voorbeeldig ja, maar net als wij ook voorbeeldig in zijn fouten, misstappen, schlemieligheid.
Daar gaat het ook niet om. De Bijbel vraagt van niemand dat hij, zij perfect is, alles goed doet, als door een ringetje te halen. Welnee. Stom natuurlijk, wat Juda doet. Gênant ook. Ik zou het thuis niet hebben durven vertellen. Maar het is gewoon in het boek gekomen – want het is goed gekomen. Goddank was Tamar er. Redding uit een onverwachte hoek.
En gelukkig laat Juda zich terecht wijzen. Want dat zou pas echt zonde zijn geweest, als hij gewoon door was blijven modderen en zich nergens wat van aan had getrokken.
God kan onverwacht uit de hoek komen – en dat is de kunst: hem te zien – haar te zien, waar je haar niet verwacht.