Ds. René van der Rijst, 18 november 2018

Marcus 12:38-44

In een interview kort na zijn aantreden, zei Paus Franciscus dat er in de kerk ‘rumoer’ hoort te zijn. Dat is wat profetische figuren doen, meende hij: ze doen stof opwaaien, ze maken er een zooitje van.
Verrassende woorden voor iemand die net de leider van een wereldkerk was geworden. Bestuurders hebben over het algemeen liever rust in de tent. Jarenlang probeerde de Katholieke kerk misbruikzaken in de doofpot te stoppen, en rumoer te voorkomen.
Maar er moet juist rumoer zijn, aldus de Paus. Een kerk waarin alles ordelijk verloopt, langs gebaande paden, sterft af. Rumoer betekent dat er leven is, dat er iets is om je druk over te maken.
In een preek, een jaar later, zei de Paus:

Men dient God te zoeken om hem te vinden, en hem te vinden om hem verder en zonder ophouden te zoeken. Alleen deze onrust geeft vrede aan het hart. Zonder onrust zijn wij steriel.

We zien hoe Jezus dat voortdurend doet in het Evangelie: onrust veroorzaken, de boel op z’n kop zetten, er een zooitje van maken – althans, in de ogen van de religieuze leiders.
Ook hier: hij is kritisch over Schriftgeleerden. Mensen naar wie velen opkijken. Hij zet een weduwe in het zonnetje. Een weduwe, die de meeste mensen niet eens zien.
Jezus zegt niet: jullie moeten voor die weduwe zorgen. Hij herinnert de kerk niet aan haar diaconale taak, maar hij stelt haar tot voorbeeld. Hij zegt: jullie moeten worden zoals die weduwe. De anderen hebben uit hun overvloed geschonken, zij heeft uit haar tekort gegeven. Ze heeft, staat er letterlijk, haar hele leven geschonken.
Geven vanuit overvloed is geen kunst. Geen van de rijken die Jezus geld in de offerkist ziet gooien, zal er een boterham minder om hebben gegeten. Het is mooi natuurlijk dat iemand als Bill Gates een paar miljard per jaar weggeeft, maar als je meer geld hebt, dan je ooit uit kunt geven…
Maar geven vanuit je tekort. Geven wat je eigenlijk niet kunt missen…

Onze diakenen en kerkrentmeesters hebben waarschijnlijk liever het papiergeld van de rijken, dan de paar kwartjes van die weduwe. Daarmee houd je geen kerk in stand.
Maar het gaat Jezus niet om de opbrengst van de collecte. Het is geen oproep om meer te geven. Het gaat hem om de levenshouding van die weduwe.
Hij verwijt de Schriftgeleerden, dat zij voor zichzelf leven en geloven. Ze ontlenen status aan hun rol. Ze verwachten een ereplaats op feestjes.
Zo’n houding van ‘ik ben de dominee, ik verwacht wel, dat u naar mij luistert.’De weduwe daarentegen, die alle reden heeft om aan zichzelf te denken, die de eindjes nauwelijks aan elkaar kan knopen, leeft niet voor zichzelf. Zij leeft met overgave. Zij zoekt God zonder ophouden. Haar geloof, haar vertrouwen in God, doordringt haar hele leven. Haar leven is vervuld van verlangen naar God. Daarom staat er, dat zij haar hele leven schenkt. Ze is niet bezig met wat ze morgen moet eten, ze is bezig met de vraag ‘hoe kan ik, hier, op dit moment, God dienen?’ Zij legt zichzelf in haar gave. Ongeveer zoals met die mand: door te geven laten ze iets van zichzelf zien.

Deze vrouw, deze weduwe, bepaalt ons bij onze roeping.

Al te snel gaat het ook hier om ons eigen voortbestaan. Om het instituut, om rekeningen die betaald moeten worden en zorgen voor de dag van morgen. Al te snel gaan discussies hier over de vraag of het Avondmaal wel ordelijk wordt bediend, alles wel netjes verloopt.
Maar is dat waar het hier om gaat?

Jaren geleden was ik ergens gastvoorganger. Tijdens de preek kwam er iemand binnenlopen uit een nabij gelegen psychiatrische kliniek, die ‘rumoer’ maakte, stommelde, tamelijk luid vroeg of er ook koffie was.
Ik wist niet wat ik moest doen. Doorgaan, of de preek onderbreken? Die man paste daar niet, maakte er een zooitje van.
Gelukkig hadden ze ook daar een goede koster, die de man meenam en koffie gaf.
Ik ben die gebeurtenis nooit vergeten. Die man had voor mij iets profetisch. Wat voor kerk ben je, als zo iemand er eigenlijk niet in past?
Zijn wij niet juist geroepen om ons door mensen als hij te laten onderbreken, ruimte voor hen te maken? Hoe kun je gericht zijn op God, als er niet echt plaats is voor de ‘ander’, de vreemdeling?

Afgelopen donderdag hield de synode van de PKN zich bezig met de vraag of het homohuwelijk gelijkgesteld moet worden met het huwelijk tussen man en vrouw. Kerkordelijk wordt daar nu een onderscheid in gemaakt. Het huwelijk tussen man en vrouw is net een beetje ‘echter’ dan dat tussen twee mannen of twee vrouwen.
Het moderamen van de synode wilde alles het liefst bij het oude houden, uit angst voor ‘rumoer’ in de kerk. Bang voor gedoe.
De synode besloot, helaas, om daarin mee te gaan. Liever de rust bewaren dan het signaal geven: voor ons is iedereen ‘mens van God’.

Jezus is, het hele evangelie door, de ‘ander’, de ‘outsider’, de vreemdeling. Degene die niet in de godsdienstige hokjes past – en precies daarin is hij beeld van God. God past ook niet in onze hokjes, onze kerken.
Jezus’ hele optreden is een oproep om naar ons zelf te kijken door de ogen van de ander.
Als de ander, degene die ons vreemd is, hier niet past – moet hij of zij zich dan aanpassen, of moeten wij ruimte maken? Moeten wij de dingen anders doen, iets geks doen als een ‘verhalenhuis’ beginnen? Waarmee ik niet wil zeggen, dat dat nu het koninkrijk is – maar wel een poging om ruimte te maken voor mensen. Een ruimte ook waar wij ‘geloof’ kunnen ontvangen.
Moeten wij die ander bekeren – of moeten wij ons door die ander laten bekeren? Gaat het om de kerk, of gaat het om mensen?

De kerk is, geloof ik, geen plaats waar we altijd alleen maar bevestigd worden in wat we toch al dachten en geloofden. De kerk is ervoor om je steeds opnieuw zo aan te laten spreken dat je de wereld en je zelf anders gaat zien, dat je dacht dat zij zijn. De kerk is geen plaats waar gelovigen bij elkaar komen – maar waar mensen steeds opnieuw geloof ontvangen. En daar waar wij dat geloof ontvangen, daar is ‘kerk’. Ook als er geen gebouw is of geen liturgie. Als er niet gezongen wordt en niet gebeden. Als degene van wie wij dat geloof ontvangen geen ‘ambtsdrager’ is, misschien niet eens een ‘echte’ gelovige.
De kerk is niet van ons, net zomin als het Evangelie van ons is, laat staan God. Wij ontvangen ‘kerk’ steeds opnieuw, uit handen van ‘de ander’. Juist daar waar de orde doorbroken wordt, als het wat rommelig is. Als er kinderen spelen en rondlopen met lampionnetjes zoals vorige week – als u er niet bij was, u heeft iets gemist.

Men dient God te zoeken om hem te vinden, en hem te vinden om hem verder en zonder ophouden te zoeken. Alleen deze onrust geeft vrede aan het hart. Zonder onrust zijn wij steriel.